Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsvoering:
"De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op of omstreeks 6 juni 2010 te Arnhem hebben verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 1], [medeverdachte 2] en [medeverdachte 3], seksuele handelingen verricht met [slachtoffer], welke handelingen onder andere bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van [slachtoffer].
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft aangevoerd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden geacht dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan de onder 1 primair en 2 tenlastegelegde feiten.
De officier van justitie acht ten aanzien van feit 1 bewezen dat verdachte en de medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] met hun penis seksueel zijn binnengedrongen in de mond van het slachtoffer, op basis van de aangifte en de verklaring van verdachte en de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2]. Voorts kan worden bewezen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] met hun vingers seksueel zijn binnengedrongen in de vagina van het slachtoffer, hetgeen ook door hen is erkend. Tevens kan worden bewezen dat het slachtoffer seksueel is binnengedrongen in haar vagina door een penis, op basis van de aangifte en de verklaringen van medeverdachte [medeverdachte 3] en [aanvrager].
De officier van justitie voert ten aanzien van het dwingen aan dat verdachte en de medeverdachten het slachtoffer opzettelijk in een situatie gebracht hebben waaraan het slachtoffer zich niet heeft kunnen onttrekken door de omstandigheid dat het slachtoffer door de alcohol zich niet goed kon verzetten, verdachte en de medeverdachten met zijn vieren om het slachtoffer heen stonden, haar hoofd hebben vastgepakt en haar opdrachten hebben gegeven op dwingende toon.
Verdachte heeft zich er niet voldoende van vergewist of het slachtoffer echt wel wilde, gelet op de omstandigheid dat het slachtoffer zichtbaar teveel gedronken had en zich daardoor niet helemaal kon verzetten. Daarbij speelt tevens mee dat verdachte het slachtoffer niet kende, maar verdachte wel zijn broek open deed denkend dat zij hem misschien ook wel wilde pijpen. Gelet op het feit dat verdachte is door gegaan en er niet op heeft gelet wat het slachtoffer wilde, was zijn opzet gericht op verkrachting.
Hoewel bepaalde tenlastegelegde handelingen door verdachte worden ontkend, is hij ook verantwoordelijk voor de handelingen die door de medeverdachten zijn verricht nu er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking en verdachte deel uit maakte van de groep.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden geacht, zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken.
De raadsman merkt hiertoe vooraleerst op dat de verklaring van het slachtoffer niet betrouwbaar is en geen ondersteuning vindt in de overige verklaringen in het dossier. Dit terwijl verdachte en de medeverdachten in hoofdlijnen gelijk verklaren.
De raadsman stelt ten aanzien van feit 1 primair daartoe dat er geen wettig bewijs is nu uit geen van de verklaringen blijkt dat er sprake is geweest van geweld of dreiging met geweld. Er is geen dreigende sfeer gecreëerd door verdachte en de medeverdachten. Enkel het gezamenlijk overwicht doordat verdachte en de medeverdachten om het slachtoffer heen stonden is onvoldoende om te komen tot het bestanddeel andere feitelijkheid. Voorts heeft verdachte niet kunnen bevroeden dat het slachtoffer op enig moment niet meer wilde. Zij heeft ook niet aangegeven dat zij niet wilde, ze is in het begin uit vrije wil meegegaan naar een steegje en heeft een actief aandeel in de seksuele handelingen.
Ten aanzien van feit 1 subsidiair merkt de raadsman op dat er bij het slachtoffer geen sprake is geweest van een staat van bewusteloosheid dan wel verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht. Dit volgt uit het feit dat het slachtoffer zeer gedetailleerd heeft verklaard, goed aanspreekbaar is, antwoord geeft op vragen, actief meedoet en initiatief toont. Subsidiair voert de raadsman aan dat het opzet van verdachte niet bewezen kan worden, nu verdachte niet wist dat het slachtoffer zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond.
Ten aanzien van feit 2 dient eveneens vrijspraak te volgen, aldus de raadsman, op grond van hetgeen ten aanzien van feit 1 met betrekking tot het opzet van verdachte en het begrip verminderd bewustzijn door hem naar voren is gebracht.
Beoordeling ten aanzien van feit 1
De rechtbank overweegt op grond van de stukken en het verhandelde ter terechtzitting het volgende.
[slachtoffer] gaat 's avonds met medeverdachte [medeverdachte 1] mee naar buiten, nadat [medeverdachte 1] dat aan haar gevraagd heeft. [slachtoffer] wordt door [medeverdachte 1] meegenomen naar een steeg.
In de steeg komen echter ook plotseling medeverdachte [medeverdachte 2], medeverdachte [medeverdachte 3] Jalloh en verdachte erbij. De vier jongens zijn vervolgens dicht om [slachtoffer] heen gaan staan, waarbij [slachtoffer] met haar rug tegen een schutting staat. Verdachte en de medeverdachten hebben hun broek op dat moment al naar beneden gedaan. Verdachte en de medeverdachten zien dat [slachtoffer] onder invloed is van alcohol. [slachtoffer] wordt gesommeerd haar benen wijd te doen en haar legging en onderbroek worden naar beneden getrokken. Vervolgens vinden er achtereenvolgens en ook tegelijkertijd verschillende seksuele handelingen plaats tussen [slachtoffer] en de vier jongens; [medeverdachte 2], [medeverdachte 1] en [aanvrager] zijn met hun penis in de mond van [slachtoffer] geweest en zijn door haar gepijpt. [slachtoffer] is hierbij door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] vastgepakt (bij haar hoofd). Ook is [medeverdachte 1] met zijn penis in de vagina van [slachtoffer] geweest. Tevens zijn [aanvrager], [medeverdachte 1] en [medeverdachte 3] met hun vinger(s) in de vagina van [slachtoffer] geweest. Getuige [getuige] verklaart: "Toen ik de steeg in liep zag ik een meisje staan die werd vastgehouden door twee jongens. Ik zag dat het meisje naar voren gedrukt stond. De jongens stonden voor haar en duwden het meisje met haar gezicht naar beneden. Een jongen stond achter haar en er stonden nog twee jongens tegen de zijkant". [slachtoffer] heeft verklaard dat zij niet weg durfde te rennen en dat ze niet weg kon doordat de jongens dicht om haar heen stonden. Voorts heeft [slachtoffer] verklaard 'Ik wist wel dat ik het niet wilde. Ik heb het denk ik niet goed genoeg duidelijk gemaakt. Ik heb het wel gezegd maar niet geschreeuwd. (...) Ik had niet het gevoel dat ik weg kon lopen. Ze hadden dan mijn arm vastgepakt denk ik. Ik denk dat ze me niet hadden laten gaan. Ik kon niet weg. Ze stonden met zijn vieren dicht om mij heen.'
De rechtbank overweegt dat van door een feitelijkheid dwingen tot het ondergaan van handelingen die bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam van het slachtoffer als bedoeld in artikel 242 Sr slechts sprake kan zijn indien de verdachte door die feitelijkheid opzettelijk heeft veroorzaakt dat het slachtoffer die handelingen tegen zijn of haar wil heeft ondergaan. (HR 16-11-1999, NJ 2000,125.)
De rechtbank acht het, op grond van het voorgaande én gelet op het overwicht dat de jongens, niet alleen getalsmatig, maar ook psychisch en lichamelijk op haar hadden bewezen dat [slachtoffer] zich gedwongen voelde tot het ondergaan van de voornoemde seksuele handelingen. Door te handelen zoals hiervoor omschreven heeft verdachte, samen met de medeverdachten, naar het oordeel van de rechtbank een dreigende en/of intimiderende situatie gecreëerd waarvan zij moeten hebben geweten dat daardoor de aanmerkelijke kans bestond dat [slachtoffer] niet wilde door desondanks door te gaan met de seksuele handelingen hebben zij die kans bewust aanvaard. Ondanks de omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat [slachtoffer] zich fysiek of verbaal heeft verzet, is de rechtbank van oordeel dat er sprake is geweest van dwang door geweld of een andere feitelijkheid, nu verdachte en de medeverdachten [slachtoffer] in haar mogelijkheid tot verzet aanmerkelijk hebben beperkt door, zoals vermeld, onder meer op korte afstand om haar heen te gaan staan, haar vast te pakken, haar te sommeren haar benen wijd te doen, terwijl zij met haar rug tegen een schutting staat en zichtbaar onder invloed is van alcohol. Verdachte en de medeverdachten hebben door de door hen gecreëerde situatie geen andere mogelijkheden opengelaten voor [slachtoffer] dan mee te gaan in de lustgevoelens van de jongens, die er enkel op uit waren deze gevoelens van lust bevredigd te doen raken, ook als dit betekende dat hierbij voorbij gegaan moest worden aan de wil van [slachtoffer]. De aanname van verdachte dat [slachtoffer] de seksuele handelingen vrijwillig wilde ondergaan is in de geschetste omstandigheden en in het licht van het vorenstaande onvoldoende om ondubbelzinnig van haar vrijwilligheid uit te kunnen gaan. Verdachte moet, evenals de medeverdachten, hebben begrepen dat [slachtoffer], gelet op de situatie waarin zij haar gebracht hadden, de desbetreffende seksuele handelingen tegen haar wil onderging.
Verdachte heeft [slachtoffer] door haar in de hiervoor beschreven situatie te brengen, tezamen en in vereniging met de medeverdachten gedwongen tot het ondergaan van seksuele handelingen waaronder het binnendringen in haar mond en/of vagina. Hieruit volgt dat verdachte zich schuldig gemaakt heeft aan verkrachting.
Beoordeling ten aanzien van feit 2
De rechtbank overweegt op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting het volgende.
Hetgeen de rechtbank ten aanzien van dwang door geweld of een andere feitelijkheid hiervoor heeft overwogen, dient als hier ingelast te worden gelezen.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte en de medeverdachten [slachtoffer] hebben gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het opzettelijk ontuchtig betasten van de bil(len), de vagina, de borsten en het likken van de borst(en).
Conclusie
De rechtbank acht gelet op het hiervoor overwogene de onder 1 primair en onder 2 tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen."