Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
8 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 30 maart 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1974. De verdachte werd beschuldigd van oplichting en inbreuk op het auteursrecht, waarbij hij een brief en acceptgirokaart verstuurde van een zogenaamd 'Kantoor voor Klanten'. Dit leidde tot verwarring bij de benadeelden, die dachten te maken te hebben met de Kamer van Koophandel. De verdediging, vertegenwoordigd door advocaat G. Spong, stelde middelen van cassatie voor, die door de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee werden bestreden met de conclusie tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat er geen nadere motivering nodig was, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad vond plaats op 8 januari 2019, waarbij het beroep werd verworpen. Dit arrest is gewezen door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren V. van den Brink en J.C.A.M. Claassens, en werd uitgesproken ter openbare terechtzitting.