ECLI:NL:HR:2020:1130
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Amsterdam inzake verzoek om veroordeling in proceskosten
In deze zaak heeft belanghebbende, een persoon te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 mei 2019, nummer 18/00230. Dit hoger beroep volgde op een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nummer HAA 17/3343) waarin een verzoek van belanghebbende om veroordeling in de proceskosten werd behandeld. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend naar aanleiding van het cassatieberoep, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de klachten van belanghebbende over de uitspraak van het Hof beoordeeld. De Hoge Raad concludeert dat de aangevoerde klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof. Het is niet noodzakelijk voor de Hoge Raad om te motiveren waarom deze klachten niet tot een andere uitkomst leiden, aangezien de beoordeling van deze klachten niet vereist dat er antwoorden worden gegeven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond. Dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 26 juni 2020 door de raadsheer M.A. Fierstra als voorzitter, samen met de raadsheren J. Wortel en A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.