ECLI:NL:GHAMS:2019:1685
Gerechtshof Amsterdam
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijk verklaring van bezwaar tegen afwijzing aanvullende proceskostenvergoeding
In deze zaak heeft het Gerechtshof Amsterdam op 7 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaar van belanghebbende tegen de afwijzing van een verzoek om aanvullende proceskostenvergoeding. Belanghebbende had eerder proceskostenvergoedingen ontvangen voor procedures in 2007 en 2008, maar verzocht in 2017 om een aanvullende vergoeding van € 6.009,50. De inspecteur van de Belastingdienst heeft dit verzoek afgewezen en verklaarde het bezwaar daartegen niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft het beroep van belanghebbende tegen deze beslissing eveneens niet-ontvankelijk verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij het Hof.
Het Hof heeft de feiten en het procesverloop in detail bekeken. Het oordeelde dat de brief van de inspecteur niet als een uitspraak op bezwaar kan worden aangemerkt, waardoor er geen voor beroep vatbaar besluit was. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk was. Het Hof heeft de eerdere uitspraken van de Hoge Raad en de rechtbank in overweging genomen en geconcludeerd dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden zijn aangevoerd die de zaak in een ander licht zouden kunnen plaatsen. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond.
De beslissing van het Hof houdt in dat belanghebbende geen recht heeft op de gevraagde aanvullende proceskostenvergoeding, en dat de rechtbank de juiste procedure heeft gevolgd in haar beoordeling van de zaak. De kosten van de procedure worden niet vergoed, en het Hof heeft geen termen aanwezig geacht voor een veroordeling in de kosten op basis van de Algemene wet bestuursrecht.