3.1.1 In cassatie zijn de volgende bepalingen van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) van belang.
- Artikel 38v Sr luidt, voor zover in cassatie van belang:
“1. Ter beveiliging van de maatschappij of ter voorkoming van strafbare feiten kan een maatregel strekkende tot beperking van de vrijheid worden opgelegd bij de rechterlijke uitspraak:
1°. waarbij iemand wegens een strafbaar feit wordt veroordeeld;
(...)
2. De maatregel kan inhouden dat de verdachte wordt bevolen:
a. zich niet op te houden in een bepaald gebied,
(...)
4. De rechter kan bij zijn uitspraak, ambtshalve of op vordering van de officier van justitie, bevelen dat de maatregel dadelijk uitvoerbaar is indien er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen.
(...)”
- Artikel 38w Sr luidt:
“1. In het vonnis waarbij de maatregel als bedoeld in artikel 38v wordt opgelegd, beveelt de rechter dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan.
2. De rechter bepaalt in het vonnis de duur van de vervangende hechtenis die ten hoogste ten uitvoer wordt gelegd voor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis wordt in gehele dagen, weken of maanden vastgesteld en bedraagt ten minste drie dagen.
3. De totale duur van de tenuitvoergelegde vervangende hechtenis bedraagt ten hoogste zes maanden.
4. Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de maatregel, bedoeld in artikel 38v, tweede lid, niet op.”
- Artikel 38x Sr luidde ten tijde van het tenlastegelegde, voor zover in cassatie van belang:
“1. Indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de maatregel niet naleeft of heeft nageleefd, kan zijn aanhouding worden bevolen door het openbaar ministerie. Indien het bevel van het openbaar ministerie niet kan worden afgewacht, kan de hulpofficier de aanhouding van de veroordeelde bevelen. De hulpofficier geeft van de aanhouding onverwijld schriftelijk of mondeling kennis aan het openbaar ministerie.
2. Het openbaar ministerie dient na aanhouding onverwijld een vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis in bij de rechter-commissaris.
(...)
5. Indien de rechter-commissaris de vordering van het openbaar ministerie toewijst, beveelt hij de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de in het vonnis bepaalde vervangende hechtenis. De vrijheidsbeneming ondergaan op grond van het derde lid wordt geheel in mindering gebracht op de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis. Indien hij de vordering afwijst, wordt de aangehouden veroordeelde in vrijheid gesteld.
6. Het openbaar ministerie stelt de veroordeelde onverwijld schriftelijk in kennis van de beslissing van de rechter-commissaris. De kennisgeving behelst het oordeel van de rechter-commissaris over het niet naleven van de maatregel, alsmede het aantal dagen vervangende hechtenis.
7. Tegen de beslissing van de rechter-commissaris staat voor de veroordeelde en het openbaar ministerie binnen veertien dagen hoger beroep open bij de rechter die de maatregel oplegde. Bij het instellen van hoger beroep zendt het openbaar ministerie de daarop betrekking hebbende stukken aan het gerecht toe. De rechter bepaalt daarop onverwijld een dag voor het onderzoek van de zaak, tenzij hij vaststelt dat de veroordeelde in zijn hoger beroep niet ontvankelijk is. Het openbaar ministerie doet de veroordeelde tot bijwoning van de zitting oproepen onder betekening van de vordering. De artikelen 14i en 14j zijn van overeenkomstige toepassing.”
- Artikel 68 lid 1 Sr luidt:
“Behoudens de gevallen waarin rechterlijke uitspraken voor herziening vatbaar zijn, kan niemand andermaal worden vervolgd wegens een feit waarover te zijnen aanzien bij gewijsde van de rechter in Nederland, Aruba, Curaçao, Sint Maarten of de openbare lichamen Bonaire, Sint Eustatius en Saba onherroepelijk is beslist.”
3.1.2 In aanvulling op de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet rechterlijk gebieds- of contactverbod (Wet van 17 november 2011, Stb. 2011, 546), waarbij onder meer de artikelen 38v, 38w en 38x zijn toegevoegd aan het Wetboek van Strafrecht, zoals weergegeven in de conclusie van de advocaat-generaal onder 11.3, houdt deze voorts - voor zover in cassatie van belang - nog het volgende in:
“5.3 Vervangende hechtenis
5.3.1 Passende omvang van de vervangende hechtenis
De rechter kan een vrijheidsbeperkende maatregel opleggen om nieuwe strafbare feiten te voorkomen of de leefomgeving van burgers, de veiligheid in de wijken en slachtoffers te beschermen. Om de maatregel kracht bij te zetten is het van belang dat vervangende hechtenis kan worden toegepast in het geval de veroordeelde niet voldoet aan deze vrijheidsbeperkende maatregelen van beperkte omvang en duur. De genoemde belangen rechtvaardigen dit ook.
(...)
De vervangende hechtenis vervangt net als bij de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f, zesde lid, Sr) de opgelegde maatregel niet. De verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel duren op grond van het voorgestelde artikel 38w, vierde lid, Sr, voort na afloop van de ten uitvoer gelegde vervangende hechtenis. Dit is gelet op de aard van de vrijheidsbeperkende maatregelen gewenst.
(...)
De Raad voor de rechtspraak stelt in zijn advies de vraag of de beslissing op een vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis niet een «criminal charge» dan wel een «determination of civil rights and obligations» in de zin van 6 EVRM is. Dit is niet het geval. Het gaat hier niet om het plegen van een nieuw strafbaar feit, maar om het niet naleven van een rechterlijk vonnis. Ditzelfde geldt voor de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis bij het niet naar behoren uitvoeren van een taakstraf. Overigens voldoet de regeling van de vordering tot tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis aan de eisen die voortvloeien uit artikel 6 EVRM, nu de beoordeling van deze vordering plaatsvindt door een onafhankelijke rechter, te weten de rechter-commissaris.”
(Kamerstukken II 2010/11, 32551, nr. 3, p. 13-15)
3.2.1 Bij de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet van 22 februari 2017, Stb. 2017, 82), die op 1 januari 2020 gedeeltelijk in werking is getreden, is artikel 38x Sr komen te vervallen en is een daarmee vergelijkbare regeling opgenomen in onder meer de artikelen 6:6:20 en 6:6:22 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Deze bepalingen luiden, voor zover in cassatie van belang, als volgt.
- Artikel 6:6:20 Sv:
“1. De rechter-commissaris is bevoegd tot het op vordering van het openbaar ministerie nemen van spoedeisende, tijdelijke en voorlopige beslissingen in het kader van de tenuitvoerlegging van voorwaardelijke en vrijheidsbeperkende straffen en maatregelen. Dit betreft de beslissingen tot:
(...)
c. de gehele of gedeeltelijke tenuitvoerlegging van de in het vonnis bepaalde vervangende hechtenis die ten uitvoer wordt gelegd iedere keer dat de veroordeelde zich niet houdt aan de vrijheidsbeperkende maatregel;
(...)
3. De rechter-commissaris beslist binnen driemaal vierentwintig uur na de indiening van de vordering. De veroordeelde wordt zo mogelijk door de rechter-commissaris gehoord. De artikelen 39 en 191 zijn van overeenkomstige toepassing.
4. Hangende de beslissing van de rechter-commissaris wordt de veroordeelde niet in vrijheid gesteld.
5. De beslissing van de rechter-commissaris is dadelijk uitvoerbaar.
6. Indien de rechter-commissaris de vordering bedoeld in het eerste lid afwijst, beveelt hij de invrijheidstelling van de aangehouden veroordeelde, dan wel de hervatting van zijn voorwaardelijke invrijheidstelling.
7. Indien vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie wordt bevolen, wordt de vrijheidsbeneming hangende de beslissing van de rechter-commissaris geheel in mindering gebracht op de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis of vervangende jeugddetentie.”
- Artikel 6:6:22 lid 1 en 2 Sv:
“1. Het openbaar ministerie en de veroordeelde kunnen binnen veertien dagen na de beslissing van de rechter bedoeld in artikel 6:6:20, eerste lid, onder c (...) tegen die beslissingen beroep instellen.
2. De voorzitter kan hangende de beslissing het bevel tot tenuitvoerlegging ambtshalve, op verzoek van de veroordeelde of op vordering van het openbaar ministerie, opheffen.”
3.2.2 De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen houdt onder meer het volgende in:
“5. Verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging
(...)
5.3.5 Toezicht op de naleving
Het toezicht op de naleving van vrijheidsbeperkende straffen, maatregelen, gedragsaanwijzingen en voorwaarden is nauw verbonden met de aanhouding van de veroordeelde (artikel 6:3:15 Sv) en de vordering die het openbaar ministerie indient bij de rechter op het moment dat het openbaar ministerie van oordeel is dat de opgelegde vrijheidsbeperking niet wordt nageleefd (artikelen 6:6:20 en 6:6:21 Sv). Het openbaar ministerie blijft om deze reden ook in de nieuwe situatie verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving (artikel 6:3:14 Sv). Dit toezicht betreft ten eerste de naleving van de verschillende voorwaarden die in verschillende fases van het strafproces - dus ook buiten de fase van de tenuitvoerlegging - kunnen worden gesteld (...). Daarnaast gaat het om het toezicht op zelfstandige vrijheidsbeperkende interventies, zoals de door de officier van justitie opgelegde gedragsaanwijzingen (...) en de door de rechter opgelegde vrijheidsbeperkende maatregel, waarvoor geldt dat de politie een belangrijke rol heeft bij het toezicht (artikel 38v Sr).
(...)
Artikel 6:6:20 (14fa, tweede tot en met zesde en achtste lid, 15h, tweede tot en met zesde en achtste lid, 38x, tweede lid, 77wf, 77cca, 77dd, eerste tot en met vierde lid, Sr) - bevoegdheid rechter-commissaris
In artikel 6:6:1, zevende lid, onder c, Sv wordt benoemd dat de rechter-commissaris bevoegd is tot het nemen van spoedeisende, tijdelijke en voorlopige beslissingen in het kader van de tenuitvoerlegging. Dit artikel somt in het eerste lid deze beslissingen op. Het betreft beslissingen die onder het huidige recht ook worden genomen door de rechter-commissaris (artikelen 14fa, 15h, 38x, 77wf Sr). Met het tweede tot en met het zevende lid worden de procedurele voorschriften uit de genoemde huidige artikelen samengevoegd overgenomen.
(...)
Artikel 6:6:22 (14g, derde en vijfde lid, 14h, 15h, 15i, derde, vierde, vijfde, zesde lid, 38x, 77wf, derde lid, 77cca, achtste lid, Sr) - instellen beroep
Tegen de rechterlijke beslissingen bedoeld in artikel 6:6:20, eerste lid, onder c (...) Sv staat de mogelijkheid van beroep open (eerste lid). Dit betreft de tenuitvoerlegging van vervangende hechtenis in het kader van de vrijheidsbeperkende maatregel (artikel 38v Sr) (...).”
(Kamerstukken II 2014/15, 34086, nr. 3, p. 17, 34-35, 106 en 107)