Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
16 juni 2020.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 16 juni 2020 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een veehouder die herhaaldelijk de Gezondheids- en welzijnswet voor dieren heeft overtreden door zijn schapen en runderen niet op de juiste wijze te verzorgen en te voeden. De verdachte, een rechtspersoon, is veroordeeld tot een geldboete van € 3.750 en drie geldboetes van € 250 voor verschillende overtredingen die plaatsvonden tussen 2013 en 2014.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de strafoplegging, en heeft verzocht om terugwijzing naar het gerechtshof Amsterdam. De Hoge Raad heeft in zijn overwegingen herhaald dat bij de strafoplegging rekening kan worden gehouden met niet tenlastegelegde feiten, mits deze onherroepelijk zijn op het moment van de feiten waarop de strafoplegging betrekking heeft. In dit geval was de eerdere veroordeling van de verdachte nog niet onherroepelijk ten tijde van de bewezenverklaarde feiten.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de strafoplegging ontoereikend gemotiveerd is, omdat het hof onvoldoende heeft onderbouwd waarom de eerdere veroordeling van de verdachte niet heeft geleid tot naleving van de regels. De Hoge Raad heeft de uitspraak van het hof vernietigd, maar alleen wat betreft de strafoplegging, en de zaak terugverwezen naar het gerechtshof Amsterdam voor herbehandeling van de straf.
Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige strafmotivering, vooral in gevallen waar eerdere veroordelingen een rol spelen in de beoordeling van de strafmaat.