In deze zaak heeft Rappange Makelaardij B.V. (hierna: Rappange) cassatie ingesteld tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag. De zaak betreft een schadevergoeding wegens gebrekkige advisering door een makelaar bij de bemiddeling van een huurcontract voor bedrijfsruimte. De Hoge Raad verwijst naar zijn eerdere arrest van 23 december 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2993) en het arrest van het gerechtshof Den Haag van 27 februari 2018. Rappange heeft in cassatie de klachten aangevoerd, maar de Hoge Raad oordeelt dat deze klachten niet tot cassatie kunnen leiden. De Hoge Raad verwerpt het cassatieberoep en oordeelt dat de klachten geen nadere motivering behoeven, omdat ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Rappange wordt veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die aan de zijde van Torn zijn begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris. Het arrest is gewezen op 21 juni 2019 en openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.