Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
29 januari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 17 mei 2017 is gewezen. De verdachte, geboren in 1952 in voormalig Nederlands Nieuw-Guinea, is aangeklaagd voor belastingfraude en valsheid in geschrift, waarbij valse vluchtfacturen en een Luxemburgse bankrekening een rol spelen. De zaak is een vervolg op een eerdere uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2012:BX6917) die betrekking had op een bezwaarschriftprocedure. De verdachte heeft beroep in cassatie ingesteld, waarbij zijn advocaat J. Kuijper middelen van cassatie heeft voorgesteld. De plaatsvervangend Advocaat-Generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep, waarop de raadsvrouwe schriftelijk heeft gereageerd.
De Hoge Raad heeft de middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie kunnen leiden. Volgens artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO) behoeft dit geen nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Op 29 januari 2019 heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, en dit arrest is uitgesproken door vice-president W.A.M. van Schendel, samen met de raadsheren Y. Buruma en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier H.J.S. Kea.