Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
11 juni 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, dat op 7 september 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1971. De verdachte is aangeklaagd voor medeplegen van opzettelijke overtreding van artikel 3 van de Opiumwet, waarbij hij beschuldigd wordt van het opzettelijk aanwezig hebben van 1040 gram hasjiesj in zijn woning. Het beroep in cassatie is ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat S.F.W. van 't Hullenaar uit Arnhem. De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De Hoge Raad heeft het middel van cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat het middel niet kan leiden tot cassatie. De Hoge Raad oordeelt dat er geen nadere motivering nodig is, aangezien het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad verwerpt het beroep en bevestigt daarmee de uitspraak van het Gerechtshof.
Dit arrest is gewezen op 11 juni 2019 door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, samen met de raadsheren Y. Buruma en V. van den Brink, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.