ECLI:NL:HR:2019:837

Hoge Raad

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
31 mei 2019
Zaaknummer
18/01088
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslag op geldbedragen onder overleden echtgenoot van klaagster t.z.v. verdenking van witwassen

In deze zaak gaat het om een beklagprocedure over beslag op geldbedragen die zijn gelegd onder de inmiddels overleden echtgenoot van de klaagster, die als erfgename van de gewezen verdachte optreedt. De klaagster stelt dat de inbeslaggenomen geldbedragen, te weten € 51.720 en $ 30.250, haar in eigendom toebehoren. De Hoge Raad behandelt de vraag welk strafvorderlijk belang er bestaat bij de voortduring van het beslag, nu de gewezen verdachte is overleden en het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van de verdachte.

De Hoge Raad herhaalt relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelt dat het Hof onvoldoende heeft gemotiveerd waarom het belang van de strafvordering zich verzet tegen de teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen. Het Hof had vastgesteld dat de klaagster als erfgename van de gewezen verdachte kan worden aangemerkt, maar heeft niet duidelijk gemaakt waarom het beslag zou moeten voortduren, ondanks het overlijden van de verdachte en de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie.

De Hoge Raad vernietigt de beschikking van het Hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kan worden behandeld op basis van het bestaande klaagschrift. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de belangen van de strafvordering en de rechten van de erfgenaam.

Uitspraak

4 juni 2019
Strafkamer
nr. S 18/01088 B
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 4 december 2017, nummer AVNR 000737-17, op een klaagschrift als bedoeld in art. 552a Sv, ingediend door:
[klaagster], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de klaagster. Namens deze heeft O.O. van der Lee, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar het Gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1.
Het middel keert zich tegen de ongegrondverklaring van het klaagschrift.
2.2.
Het Hof heeft het klaagschrift ongegrond verklaard en heeft daartoe het volgende overwogen:
"Het hof heeft gezien het (...) ingekomen klaagschrift ex artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering van:
[klaagster] ,
(...)
als erfgename van de gewezen verdachte:
[verdachte] ,
(...)
hierna te noemen klaagster,
(...), strekkende tot teruggave van een tweetal geldbedragen, te weten € 51.720,-- en $ 30.250,--, welke geldbedragen deel uitmaken van het onder
[verdachte] gelegde beslag ex artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering.
(...)
1. In de strafzaak tegen verdachte [verdachte] is op 24 augustus 2010 op Schiphol beslag gelegd op een tweetal geldbedragen, te weten van € 51.720,--
en $ 30.250,--.
(...)
3. Het hof is van oordeel dat voldoende is onderbouwd dat klaagster kan worden aangemerkt als erfgename van [verdachte] .
(...)
5. [verdachte] is op 13 december 2010 door de rechtbank Haarlem veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 maanden met aftrek van voorarrest en het inbeslaggenomen geld is verbeurd verklaard. Tegen dit vonnis is hoger beroep ingesteld. Bij arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 27 maart 2013 is het vonnis van de rechtbank vernietigd en is verdachte [verdachte] veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 (vier) maanden en 2 (twee) weken en is het in beslag genomen, nog niet teruggegeven geld verbeurd verklaard. Tegen het arrest van het hof is beroep in cassatie ingesteld. Bij arrest van de Hoge Raad van 3 februari 2015 is het arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden vernietigd in verband met de nietigheid van de dagvaarding in hoger beroep en teruggewezen naar het hof om opnieuw te berechten en af te doen. Bij arrest van het hof Arnhem-Leeuwarden, locatie Arnhem, van 27 februari 2017 is het openbaar ministerie niet-ontvankelijk verklaard in zijn strafvervolging in verband met het overlijden van verdachte [verdachte] .
(...)
7. Ondanks de omstandigheid dat het openbaar ministerie in de strafzaak niet-ontvankelijk is verklaard in zijn strafvervolging en daarmee een onherroepelijke einde aan de zaak is gekomen, is er - gelet op de inhoud van het dossier over de verdachte herkomst van het geld en de ongeloofwaardige verklaringen van de gewezen verdachte daarover - nog steeds een strafvorderlijk belang dat het geld niet wordt teruggegeven. Het hof zal dan ook het klaagschrift ongegrond verklaren."
2.3.
Het Hof heeft vastgesteld dat onder de gewezen verdachte [verdachte] op grond van art. 94 Sv beslag is gelegd op de in het klaagschrift genoemde geldbedragen die volgens de klaagster aan haar in eigendom toebehoren, omdat zij erfgename van de gewezen verdachte is. In deze zaak doet zich dus het geval voor dat een ander dan de beslagene, stellende dat de inbeslaggenomen voorwerpen haar in eigendom toebehoren, zich bij het Hof beklaagt over de voortduring van het beslag en het uitblijven van een last tot teruggave aan haar
.In een zodanig geval dient de rechter
( a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert en, zo nee,
( b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp te gelasten aan de klager indien deze redelijkerwijze als rechthebbende ten aanzien van dat voorwerp moet worden beschouwd. (Vgl. HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:19, rov. 2.3.) Het door art. 94 Sv beschermde belang van strafvordering verzet zich onder meer tegen teruggave wanneer het inbeslaggenomen voorwerp kan dienen om de waarheid aan de dag te brengen.
2.4.
Het Hof heeft met zijn oordeel dat "- gelet op de inhoud van het dossier over de verdachte herkomst van het geld en de ongeloofwaardige verklaringen van de gewezen verdachte daarover - [er] nog steeds een strafvorderlijk belang [is] dat het geld niet wordt teruggegeven" klaarblijkelijk tot uitdrukking gebracht dat het belang van strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen geldbedragen. Dat oordeel is, mede gelet op de vaststelling van het Hof dat in de strafzaak tegen [verdachte] het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk is verklaard in de vervolging van de verdachte in verband met het overlijden van die [verdachte], zonder nadere motivering niet begrijpelijk.
2.5.
Het middel is terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden beschikking;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, opdat de zaak op het bestaande klaagschrift opnieuw wordt behandeld en afgedaan.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
4 juni 2019.