In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de heffing van kansspelbelasting. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 1 december 2017 had geoordeeld over de kansspelbelasting die een belanghebbende had voldaan over zijn winsten behaald met online poker. De belanghebbende, die in september 2014 vanuit Nederland had gepokerd via buitenlandse aanbieders, had 29 procent kansspelbelasting op aangifte voldaan over zijn positieve resultaten. Het Hof had geoordeeld dat de heffing van kansspelbelasting over de winsten behaald bij aanbieders binnen de Europese Unie achterwege moest blijven, en dat verliezen van binnen de EU gevestigde aanbieders verrekend konden worden met winsten van aanbieders buiten de EU.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld over de verrekening van verliezen en dat de heffing van kansspelbelasting over de winsten van binnen de EU gevestigde aanbieders niet mocht plaatsvinden. De zaak is terugverwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing, waarbij de Hoge Raad heeft benadrukt dat de regels omtrent de kansspelbelasting en de verrekening van verliezen duidelijk moeten worden toegepast.
De uitspraak van de Hoge Raad heeft belangrijke implicaties voor de belastingheffing van online kansspelen en de rechten van spelers die deelnemen aan dergelijke spellen via buitenlandse aanbieders. De beslissing benadrukt de noodzaak voor een heldere regelgeving omtrent kansspelbelasting en de behandeling van winsten en verliezen in een internationale context.