In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de heffing van kansspelbelasting. De Staatssecretaris van Financiën had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, die op 1 december 2017 had geoordeeld over de kansspelbelasting die belanghebbende had voldaan over zijn winsten behaald met online poker. Belanghebbende, een ingezetene van Nederland, had in februari 2013 gepokerd via buitenlandse websites en had 29 procent kansspelbelasting op aangifte voldaan over zijn positieve resultaten. Het Hof had geoordeeld dat geen kansspelbelasting verschuldigd was over de winsten behaald bij aanbieders gevestigd in de Europese Unie, en dat verliezen van deze aanbieders verrekend konden worden met winsten van aanbieders buiten de EU.
De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie gegrond verklaard en de uitspraak van het Hof vernietigd. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof ten onrechte had geoordeeld dat de heffing van kansspelbelasting over de winsten van binnen de EU gevestigde aanbieders achterwege moest blijven. Tevens heeft de Hoge Raad bevestigd dat de regeling in de Wet op de kansspelbelasting van toepassing is, waarbij positieve resultaten van binnen de EU gevestigde aanbieders niet belast worden, maar verliezen wel verrekend kunnen worden met winsten van aanbieders buiten de EU. De zaak is verwezen naar het Gerechtshof Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.
De Hoge Raad heeft geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt. Dit arrest is van belang voor de interpretatie van de kansspelbelasting en de verrekening van verliezen, en biedt duidelijkheid voor toekomstige gevallen waarin vergelijkbare vragen spelen.