Uitspraak
[A]te
[Q]tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Arnhem-Leeuwardenvan 8 januari 2019, nr. 16/00441, betreffende een door
[X]te
[Z]op aangifte voldaan bedrag aan belasting van personenauto’s en motorrijwielen.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 mei 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 8 januari 2019. Het beroep betrof een geschil over een aangifte van belasting van personenauto’s en motorrijwielen. De indiener van het beroepschrift in cassatie had verzuimd om de gronden van het beroep op te nemen, zoals vereist door artikel 6:5, lid 1, letter d, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De griffier van de Hoge Raad heeft de indiener op 14 februari 2019 de gelegenheid gegeven om dit verzuim binnen zes weken te herstellen. Echter, de indiener heeft van deze gelegenheid geen gebruik gemaakt.
De Hoge Raad heeft vervolgens, met toepassing van artikel 6:6 Awb, het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de indiener te veroordelen in de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van het correct indienen van beroepschriften en de noodzaak om te voldoen aan de wettelijke vereisten voor ontvankelijkheid.
Deze beslissing is genomen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken op 17 mei 2019.