Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
3.Beoordeling van de overige middelen
4.Beslissing
21 mei 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 21 mei 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De verdachte was op 7 juni 2016 in Enschede betrapt op het rijden met een ongeldig verklaard rijbewijs. De Hoge Raad moest beoordelen of de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was verklaard, gezien eerdere veroordelingen en de omstandigheden rondom de ongeldigverklaring.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet voldoende had gemotiveerd dat de verdachte op de hoogte moest zijn van de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs. De Hoge Raad concludeerde dat de bewijsconstructie niet voldoende was om te stellen dat de verdachte redelijkerwijs moest weten dat zijn rijbewijs ongeldig was. De uitspraak van het Hof werd vernietigd en de zaak werd terugverwezen naar het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden voor herbehandeling.
De zaak benadrukt het belang van duidelijke bewijsvoering in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de kennis van de verdachte over de geldigheid van zijn rijbewijs. De Hoge Raad bevestigde dat de omstandigheden waaronder de ongeldigverklaring was gedaan, niet voldoende bewijs boden voor de kennis van de verdachte.