ECLI:NL:HR:2006:AX7957

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
02792/05 A
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • G.J.M. Corstens
  • B.C. de Savornin Lohman
  • W.M.E. Thomassen
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over bewijs van recidive in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba. De verdachte was veroordeeld voor het medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld, en voor het overtreden van de Vuurwapenverordening. De Hoge Raad moest beoordelen of de strafverzwarende omstandigheid van recidive op juiste wijze was vastgesteld door het Hof. De verdachte had eerder een gevangenisstraf ondergaan en de vraag was of deze eerdere veroordeling op een wettige manier als bewijs kon worden gebruikt in de huidige zaak.

De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat het uittreksel uit het documentatieregister, dat de eerdere veroordeling van de verdachte bevatte, als wettig bewijs kon dienen. Dit geschrift was opgemaakt door een openbaar college en voldeed aan de eisen van artikel 387, eerste lid, aanhef onder c, van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen. De Hoge Raad concludeerde dat de bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid van recidive voldoende was onderbouwd en dat het middel van de verdachte faalde.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep van de verdachte, waarmee de eerdere veroordeling en de opgelegde straf van twaalf jaren gevangenisstraf in stand bleven. Deze uitspraak bevestigt de noodzaak van wettige bewijsmiddelen bij het vaststellen van strafverzwarende omstandigheden in strafzaken.

Uitspraak

12 september 2006
Strafkamer
nr. 02792/05 A
SG/MR
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 19 juli 2005, nummer 700.372/04, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren op [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1975, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het Huis van Bewaring op Curaçao.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Bonaire, van 4 maart 2005 - de verdachte ter zake van 1. "medeplegen van diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl tijdens het begaan van het misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de schuldigverklaarde een tegen hem op grond van artikel 302 van het Wetboek van Strafrecht en op grond van één der artikel 11a, eerste lid, van de Vuurwapenverordening 1930 genoemde misdrijven uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan" en 2. "medeplegen van overtreding van het bij artikel 3 van de Vuurwapenverordening 1930 gestelde verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 van die Landsverordening, meermalen gepleegd" veroordeeld tot twaalf jaren gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad het beroep zal verwerpen.
3. Beoordeling van het eerste middel
3.1. Het middel bevat de klacht dat de onder 1 bewezenverklaarde strafverzwarende omstandigheid van recidive niet uit wettige bewijsmiddelen kan volgen.
3.2. Het Hof heeft ten laste van de verdachte onder 1 bewezenverklaard:
"dat hij in de nacht van 11 op 12 oktober 2004 te Bonaire, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen
- diverse sieraden en
- een portemonnee en
- een auto (Toyota Ray) en
- geld,
toebehorende aan [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2], welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2], met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, bestaande dat geweld en/of die bedreiging met geweld uit het opzettelijk
- slaan met de vuist(en) en/of handen en/of enig voorwerp tegen het hoofd van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- op het bed duwen van [slachtoffer 1] en vervolgens vastbinden van de handen en de voeten van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- (daarbij) dreigend toevoegen van de volgende woorden aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]: "where is the money, we want the money, give me the money or you will die tonight, where is the money bitch" en
- lossen van een schot in het bijzijn van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en
- drukken van een vuurwapen tegen de hals en de wang en het oor en de mond van [slachtoffer 1] en
- dichtplakken van de mond en de ogen van [slachtoffer 1] en
- prikken met de punt van een kapmes in de rug van [slachtoffer 1] en (daarbij) dreigend toevoegen aan [slachtoffer 1] van de volgende woorden: "Ik zal je hoofd afhakken",
waarbij tijdens het begaan van het vorenomschreven misdrijf nog geen twee jaren zijn verlopen sedert de verdachte een tegen hem op grond van artikel 302 jo. artikel 47 van het Wetboek van Strafrecht en op grond van de overtreding van het verbod gesteld bij artikel 3 lid 1 van de Vuurwapenverordening 1930 uitgesproken gevangenisstraf geheel of ten dele heeft ondergaan."
3.3. Als bewijsmiddel 7 heeft het Hof opgenomen een uittreksel ten name van de verdachte uit het documentatieregister, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
"dat verdachte in de zaak met parketnummer 700.112/01 bij vonnis van 22 november 2001 ter zake van poging tot moord/doodslag c.q. medeplichtigheid daaraan alsmede overtreding van de Vuurwapenverordening (1930) is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf met aftrek van voorlopige hechtenis en dat verdachte op 21 augustus 2003 voorwaardelijk in vrijheid is gesteld."
3.4. In zijn arrest van 5 februari 2002, NJ 2003, 126 (rov. 4.13) heeft de Hoge Raad geoordeeld dat uit het systeem van het Wetboek van Strafrecht van de Nederlandse Antillen (SvNA) volgt dat de herhaling van een misdrijf een strafverzwarende omstandigheid vormt en dat een strafverzwarende omstandigheid bij de strafoplegging slechts in aanmerking kan worden genomen indien zij aan de verdachte is tenlastegelegd en door middel van wettige bewijsmiddelen is bewezen.
3.5. Blijkens de stukken van het geding heeft de Officier van Justitie schriftelijk aan het Gerecht in Eerste Aanleg zijn voornemen kenbaar gemaakt een wijziging van de tenlastelegging te vorderen, in die zin dat daaraan de strafverzwarende omstandigheid als hiervoor bedoeld wordt toegevoegd. Die vordering is door het Gerecht ter terechtzitting van 25 februari 2005 toegewezen. Op de grondslag van die aldus gewijzigde tenlastelegging zijn in hoger beroep de feiten bewezenverklaard als hiervoor weergegeven.
3.6. De vraag is thans of is voldaan aan het vereiste dat de strafverzwarende omstandigheid door middel van wettige bewijsmiddelen is bewezen. Het middel neemt tot uitgangspunt dat het onder 7 tot bewijs gebezigde geschrift aan dat vereiste niet voldoet. Voor de beoordeling van die vraag is art. 387 SvNA van belang, waarvan het eerste lid aanhef onder c en e luidt:
"1. Onder schriftelijke bescheiden wordt verstaan:
(...)
c. geschriften opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behorende tot de onder hun beheer gestelde dienst, en bestemd om tot het bewijs van enig feit of van enige omstandigheid te dienen;
(...)
e. alle andere geschriften, doch deze kunnen alleen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen."
3.7. Van het onder 3.5 genoemde stuk van de hand van de Officier van Justitie maakt als bijlage 2 deel uit een afschrift van "de strafkaart van betrokkene". Die strafkaart houdt onder meer een eerdere veroordeling in van de verdachte op 22 november 2001 ter zake van misdrijven tot een gevangenisstraf van 3 jaren. Het Hof heeft klaarblijkelijk dat stuk voor ogen gehad waar het als bewijsmiddel 7 "een uittreksel ten name van verdachte uit het documentatieregister" bezigde tot bewijs.
3.8. Het Hof heeft kennelijk geoordeeld dat het geschrift is "opgemaakt door openbare colleges of ambtenaren, betreffende onderwerpen behorende tot de onder hun beheer gestelde dienst, en bestemd om tot bewijs van enig feit of van enige omstandigheid te dienen" in de zin van art 387, eerste lid aanhef onder c, SvNA, zodat het niet als "ander geschrift" slechts zou kunnen gelden in verband met de inhoud van andere bewijsmiddelen. Gelet op de inhoud, de aard en de herkomst van het geschrift geeft dat oordeel geen blijk van een onjuiste rechtsopvatting en is het evenmin onbegrijpelijk. De bewezenverklaring van de strafverzwarende omstandigheid van recidive is dan ook voldoende met redenen omkleed.
3.9. Het middel faalt.
4. Beoordeling van het tweede middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
5. Slotsom
Nu geen van de middelen tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
6. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G.J.M. Corstens als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en W.M.E. Thomassen, in bijzijn van de griffier S.P. Bakker, en uitgesproken op 12 september 2006.