Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
23 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag, dat op 23 juni 2017 uitspraak deed in een strafzaak tegen de verdachte, geboren in Turkije in 1974. De verdachte was als bestuurder van een failliete rechtspersoon aangeklaagd voor het niet voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot het voeren van een administratie, zoals voorgeschreven in artikel 2:10.1 van het Burgerlijk Wetboek, en het bewaren en te voorschijn brengen van boeken, bescheiden en andere gegevensdragers, zoals bedoeld in artikel 343 van het Wetboek van Strafrecht (oud). De advocaat van de verdachte, Y. Özdemir, heeft een middel van cassatie voorgesteld, waarop de Advocaat-Generaal E.J. Hofstee heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep. De Hoge Raad heeft het middel beoordeeld en geconcludeerd dat het niet tot cassatie kan leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, eerste lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, omdat het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft op 23 april 2019 het beroep verworpen, en het arrest is uitgesproken door vice-president J. de Hullu, samen met de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Schnetz.