ECLI:NL:HR:2019:638

Hoge Raad

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
18/01476
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuurdersaansprakelijkheid en onrechtmatige daad bij borgstelling voor lening

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2019 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van bestuurders van een vennootschap die borg stond voor een lening van een andere vennootschap. De centrale vraag was of deze bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld jegens de schuldeiser, in dit geval een bank, door dividend uit te keren aan aandeelhouders, waardoor de verhaalsmogelijkheid van de bank werd doorkruist. De zaak is in cassatie gekomen na eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft de klachten van de bank, die in cassatie ging, niet gegrond verklaard. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de bank veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 8.862,34. Dit arrest is gewezen door de vicepresident en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.

Uitspraak

19 april 2019
Eerste Kamer
18/01476
TT/IF
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
COÖPERATIEVE RABOBANK U.A., rechtsopvolgster onder algemene titel van Coöperatieve Rabobank IJsseldelta U.A.,
gevestigd te Amsterdam,
EISERES tot cassatie,
advocaten: mr. T.T. van Zanten en
mr. I.M.A. Lintel,
t e g e n
1. [verweerster 1] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. [verweerder 2] ,
wonende te [woonplaats] ,
VERWEERDERS in cassatie,
advocaat: mr. R.J. van Galen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de bank en [verweerders]

1.Het geding in feitelijke instanties

Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
a. het vonnis in de zaak C/08/160576/HA ZA 14-402 van de rechtbank Overijssel van 15 juli 2015;
b. het arrest in de zaak 200.182.780 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 9 januari 2018.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.

2.Het geding in cassatie

Tegen het arrest van het hof heeft de bank beroep in cassatie ingesteld. De procesinleiding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
[verweerders] hebben een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De advocaten van de bank hebben schriftelijk op die conclusie gereageerd.

3.Beoordeling van het middel

De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
veroordeelt de bank in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [verweerders] begroot op € 6.662,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vicepresident E.J. Numann als voorzitter en de raadsheren G. Snijders, M.V. Polak, T.H. Tanja-van den Broek en M.J. Kroeze, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.V. Polak op
19 april 2019.