Uitspraak
gevestigd te Amsterdam,
mr. I.M.A. Lintel,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
wonende te [woonplaats] ,
1.Het geding in feitelijke instanties
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
19 april 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 19 april 2019 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van bestuurders van een vennootschap die borg stond voor een lening van een andere vennootschap. De centrale vraag was of deze bestuurders onrechtmatig hebben gehandeld jegens de schuldeiser, in dit geval een bank, door dividend uit te keren aan aandeelhouders, waardoor de verhaalsmogelijkheid van de bank werd doorkruist. De zaak is in cassatie gekomen na eerdere uitspraken van de rechtbank Overijssel en het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De Hoge Raad heeft de klachten van de bank, die in cassatie ging, niet gegrond verklaard. De conclusie van de Advocaat-Generaal B.J. Drijber strekte tot verwerping van het cassatieberoep, en de Hoge Raad heeft deze conclusie gevolgd. De Hoge Raad heeft het beroep verworpen en de bank veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, die zijn begroot op een totaal van € 8.862,34. Dit arrest is gewezen door de vicepresident en vier raadsheren, en openbaar uitgesproken door raadsheer M.V. Polak.