ECLI:NL:HR:2019:62

Hoge Raad

Datum uitspraak
18 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
17/02767
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten en wettelijke rente in cassatie na intrekking van het beroep

In deze zaak heeft de Staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 4 mei 2017, nr. 15/01368, betreffende een verzoek om teruggaaf van omzetbelasting over de periode van 27 juni 2013 tot en met 30 september 2013. De Staatssecretaris heeft het beroep echter ingetrokken. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht om de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten die verband houden met de behandeling van het beroep in cassatie. Daarnaast heeft belanghebbende verzocht om vergoeding van wettelijke rente over de door het Hof toegekende kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof.

De Hoge Raad heeft het verzoek van belanghebbende om vergoeding van proceskosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie gehonoreerd. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende recht heeft op een vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten, zoals vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De Hoge Raad heeft daarbij artikel 2 van het Besluit proceskosten bestuursrecht in acht genomen, maar heeft geen bijzondere omstandigheden gevonden die een afwijking van het tarief rechtvaardigen.

Wat betreft het verzoek om vergoeding van wettelijke rente, heeft de Hoge Raad geoordeeld dat artikel 29f AWR niet voorziet in een dergelijke vergoeding. Belanghebbende had het Hof moeten verzoeken om te beslissen dat de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum van de uitspraak, indien de vergoeding niet tijdig wordt voldaan. De Hoge Raad heeft het verzoek om wettelijke rente dan ook afgewezen.

Uitspraak

18 januari 2018
Nr. 17/02767
Arrest
gewezen op het hierna vermelde verzoek van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende).

1.Verzoek

De Staatssecretaris van Financiën heeft beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het
Gerechtshof ’s-Hertogenboschvan 4 mei 2017, nr. 15/01368, betreffende een beschikking op een verzoek van belanghebbende om teruggaaf van omzetbelasting over de periode 27 juni 2013 tot en met 30 september 2013. Hij heeft dat beroep ingetrokken. Belanghebbende heeft de Hoge Raad verzocht de Staatssecretaris te veroordelen in de kosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie.
Verder heeft belanghebbende verzocht de Staatssecretaris te veroordelen tot vergoeding van wettelijke rente over de door het Hof aan belanghebbende toegekende kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof.
De Staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

2.Beoordeling van het verzoek

2.1.
De Hoge Raad ziet, gelet op de inhoud van het procesdossier en de gegevens die door partijen op dit punt zijn verstrekt, aanleiding voor een vergoeding van de proceskosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep in cassatie redelijkerwijs heeft moeten maken.
Belanghebbende heeft verzocht het te vergoeden bedrag te stellen op dat van de werkelijk gemaakte proceskosten.
2.2.
Op grond van artikel 2, lid 1, letter a, van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) wordt een vergoeding toegekend met inachtneming van het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief. In bijzondere omstandigheden kan daarvan op grond van artikel 2, lid 3, van het Besluit worden afgeweken.
2.3.
De omstandigheid dat de Inspecteur, zoals belanghebbende stelt, ter zitting van het Hof niet ermee heeft ingestemd met het voorstel van belanghebbende om de zaak aan te houden totdat de Hoge Raad arrest zou hebben gewezen in de procedure met nr. 15/05937, is niet een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld. Ook overigens is niet gebleken dat zich in dit geval bijzondere omstandigheden hebben voorgedaan.
2.4.
Gelet op hetgeen hiervoor in 2.3 is overwogen, zal de Hoge Raad de vergoeding voor de proceskosten in verband met de behandeling van het beroep in cassatie vaststellen met inachtneming van het in de bijlage bij het Besluit opgenomen tarief.
2.5.
Het verzoek van belanghebbende om vergoeding van wettelijke rente over de door het Hof aan belanghebbende toegekende kosten van het geding bij de Rechtbank en het Hof komt niet voor inwilliging in aanmerking. Artikel 29f AWR, waarop het verzoek is gebaseerd, strekt zich niet uit tot veroordeling van de Staatssecretaris in een dergelijke vergoeding. Belanghebbende had het Hof, dat de verplichting tot vergoeding van proceskosten heeft vastgesteld, moeten verzoeken te beslissen dat de wettelijke rente gaat lopen vanaf vier weken na de datum waarop zijn uitspraak is gedaan, indien die vergoeding niet tijdig wordt voldaan (vgl. HR 21 december 2018, ECLI:NL:HR:2018:2358, rechtsoverweging 2.2.3).

3.Beslissing

De Hoge Raad veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer E.N. Punt als voorzitter, en de raadsheren M.E. van Hilten en E.F. Faase, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 18 januari 2019.