Uitspraak
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 3 mei 2018, nr. 17/00210, betreffende een aan belanghebbende opgelegde naheffingsaanslag in de parkeerbelasting van de gemeente Amsterdam.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 april 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft een naheffingsaanslag in de parkeerbelasting die aan belanghebbende was opgelegd door de gemeente Amsterdam. De uitspraak van het Gerechtshof, gedateerd op 3 mei 2018, had betrekking op de rechtsgeldigheid van deze naheffingsaanslag. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten die door de belanghebbende zijn aangevoerd geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat de partij die het beroep in cassatie heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep, of dat de klachten niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na overleg met de Procureur‑Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren. De uitspraak is gedaan door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, en is openbaar uitgesproken op 12 april 2019.