In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een belastingaanslag en de daarbij behorende beschikking inzake belastingrente voor het jaar 2012. De belanghebbende, die in hoger beroep was gegaan tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag, had beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Hof van 20 juni 2018, nr. BK-17/00906. De Staatssecretaris van Financiën heeft gereageerd met een verweerschrift, waarop de belanghebbende een conclusie van repliek heeft ingediend.
De Hoge Raad heeft de ingediende middelen beoordeeld en geconcludeerd dat deze niet tot cassatie konden leiden. De Hoge Raad oordeelde dat, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, er geen nadere motivering nodig was, omdat de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. Dit betekent dat de Hoge Raad de eerdere uitspraak van het Gerechtshof heeft bevestigd.
Daarnaast heeft de Hoge Raad geen redenen gezien om de proceskosten te veroordelen. De beslissing van de Hoge Raad was dat het beroep in cassatie ongegrond werd verklaard, waarmee de uitspraak van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de raadsheer G. de Groot als voorzitter, samen met de raadsheren M.A. Fierstra en P.A.G.M. Cools, in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.