ECLI:NL:HR:2019:514

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 april 2019
Publicatiedatum
4 april 2019
Zaaknummer
19/00283
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake belastingrecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 april 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De Rechtbank had op 4 december 2018 uitspraak gedaan in een verzetprocedure, waarbij de belanghebbende in beroep was gegaan tegen een eerdere uitspraak van 9 juli 2018. De griffier van de Rechtbank had op 4 december 2018 aangetekend dat een afschrift van de uitspraak aan de partijen was verzonden. Het beroepschrift in cassatie werd echter pas op 18 januari 2019 bij de Hoge Raad ingediend, wat buiten de wettelijke termijn van zes weken viel, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroep in cassatie niet tijdig was ingediend, ook niet in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb. De griffier van de Hoge Raad had de belanghebbende de gelegenheid gegeven om te verklaren waarom de termijn was overschreden, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende geacht. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen proceskosten toegewezen, aangezien er geen reden was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

5 april 2019
Nr. 19/00283
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de
Rechtbank Gelderlandvan 4 december 2018, nr. AWB 18/1030, op het verzet van belanghebbende tegen de uitspraak van de Rechtbank van 9 juli 2018.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

De griffier van de Rechtbank heeft op de uitspraak van de Rechtbank aangetekend dat een afschrift van die uitspraak aangetekend aan partijen is verzonden op 4 december 2018.
Uit een door de griffier van de Hoge Raad op het beroepschrift in cassatie gestelde aantekening blijkt dat dit beroepschrift op 18 januari 2019 bij de griffie van de Hoge Raad is ontvangen.
Het beroepschrift in cassatie is derhalve niet ingediend binnen de in artikel 6:7 Awb gestelde termijn van zes weken, die in het onderhavige geval eindigde op 15 januari 2019. Het is evenmin tijdig ingediend in de zin van artikel 6:9, lid 2, Awb.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij brief van 31 januari 2019 in de gelegenheid gesteld mee te delen waarom de beroepstermijn is overschreden. Hetgeen belanghebbende in haar brief van 8 februari 2019 aanvoert, vormt geen grond voor het oordeel dat belanghebbende niet in verzuim is geweest.
Het beroep in cassatie moet daarom niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen reden voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet‑ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2019.