In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de belanghebbende tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 17 oktober 2018, nr. 18/1840 WAO. De Centrale Raad van Beroep had in deze uitspraak geoordeeld over een hoger beroep van de belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland (nr. 17/04787). De kwestie betreft de medewerking van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan een executoriale beslaglegging. De Hoge Raad heeft in deze zaak de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld. Volgens artikel 78, lid 4, van de Wet op de rechterlijke organisatie kan de Hoge Raad alleen kennisnemen van cassatieberoepen tegen uitspraken van de administratieve rechter als dit bij wet is bepaald. In dit geval is er geen wettelijke bepaling die het beroep in cassatie tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep openstelt. Daarom heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. Daarnaast heeft de Hoge Raad geen redenen gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Het arrest is openbaar uitgesproken op 29 maart 2019.