Uitspraak
[X]te
[Z], (België) (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 15 juni 2018, nrs. 16/03815 en 16/03816.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 maart 2019 uitspraak gedaan over het vervallen verklaren van een eerder gewezen arrest van 8 maart 2019, met zaaknummer 18/02980. De aanleiding voor deze vervallenverklaring was een wrakingsverzoek van de belanghebbende, dat op 28 februari 2019 door de Hoge Raad was ontvangen. In de brief van 20 februari 2018 was aan de belanghebbende meegedeeld dat de uitspraak op 8 maart 2019 zou worden gedaan door de raadsheren J.A.C.A. Overgaauw, J. Wortel en P.A.G.M. Cools. Echter, op het moment van de uitspraak was er nog niet beslist op het wrakingsverzoek, wat in strijd is met de procedurele vereisten. Hierdoor heeft de Hoge Raad geoordeeld dat het arrest van 8 maart 2019 vervalt. De zaak wordt aangehouden totdat de Vierde Kamer van de Hoge Raad op het wrakingsverzoek heeft beslist. Deze beslissing is genomen door de raadsheer Overgaauw als voorzitter, samen met de raadsheren Wortel en Cools, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.