Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
26 maart 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor verschillende overtredingen van de Opiumwet, waaronder deelname aan een criminele organisatie. De Hoge Raad behandelt de vraag of afnemers van hennepstekken en/of hennepplanten kunnen worden aangemerkt als deelnemers aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met het telen en verkopen van deze producten. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelt dat het eerste middel niet tot cassatie leidt, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
Bij de beoordeling van het tweede middel komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad stelt vast dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, moet worden verminderd.
In de beslissing vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf wordt verminderd tot 26 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2019 door de Hoge Raad der Nederlanden, met de vice-president als voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.