ECLI:NL:HR:2019:420

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 maart 2019
Publicatiedatum
22 maart 2019
Zaaknummer
18/00423
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over deelname aan criminele organisatie en overschrijding redelijke termijn in strafzaak

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarbij de verdachte is veroordeeld voor verschillende overtredingen van de Opiumwet, waaronder deelname aan een criminele organisatie. De Hoge Raad behandelt de vraag of afnemers van hennepstekken en/of hennepplanten kunnen worden aangemerkt als deelnemers aan een criminele organisatie die zich bezighoudt met het telen en verkopen van deze producten. De Advocaat-Generaal heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar enkel wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad oordeelt dat het eerste middel niet tot cassatie leidt, omdat het geen rechtsvragen oproept die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

Bij de beoordeling van het tweede middel komt de Hoge Raad tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), is overschreden. Dit is het gevolg van het feit dat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden. De Hoge Raad stelt vast dat er meer dan twee jaar zijn verstreken sinds het instellen van het cassatieberoep, wat leidt tot de conclusie dat de redelijke termijn is overschreden. Dit heeft tot gevolg dat de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, moet worden verminderd.

In de beslissing vernietigt de Hoge Raad de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De straf wordt verminderd tot 26 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het beroep wordt voor het overige verworpen. Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2019 door de Hoge Raad der Nederlanden, met de vice-president als voorzitter en twee raadsheren, in aanwezigheid van de waarnemend griffier.

Uitspraak

26 maart 2019
Strafkamer
nr. S 18/00423
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 21 november 2016, nummer 20/000361-12, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze hebben R.J. Baumgardt en P. van Dongen, beiden advocaat te Rotterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal P.C. Vegter heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering van deze duur in de mate die de Hoge Raad gepast voorkomt en tot verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het eerste middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.

3.Beoordeling van het tweede middel

3.1.
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2.
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan 2 jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van 27 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze 26 maanden, waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
26 maart 2019.