(ii) [verweerders] waren destijds onder de handelsnaam [B] actief in de paardenbranche met onder meer de verkoop van paardendekens.
(iii) [A] en [verweerders] hebben op of omstreeks 29 januari 2008 een overeenkomst gesloten over de overname van de verkoopactiviteiten van [A] door [verweerders] Deze overeenkomst is neergelegd in een intentieverklaring. Daarin is onder meer het volgende opgenomen:
“(…)
- [verweerder 1] neemt per 1 februari 2008 alle rechten, inkoop, verkoop, merknaam [A] , website, klantenbestand etc., kortom alles voorzover het betrekking heeft op paardendekens, over van [eiser] , alles met uitzondering van Engeland en Ierland.
- Hiervoor wordt in twee delen een goodwill betaald aan [eiser] , te weten € 100.000 bij overdracht (hiervan is € 50.000 een lening welke wordt kwijtgescholden bij een omzet van € 150.000) en een bedrag, afhankelijk van de behaalde omzet, uiterlijk 31 december 2009.
- Dit bedrag wordt bepaald door de totale omzet van [verweerder 1] tussen 1 februari 2008 en 31 december 2009 bij elkaar op te tellen. Vervolgens wordt er € 200.000 omzet afgetrokken, van het restant omzet wordt 37,5% uitbetaald als goodwill, bij een marge van 2,5 met een maximum van € 75.000.
(…)
- [verweerder 1] moet [eiser] voldoende de gelegenheid geven om een positieve invloed uit te oefenen op de omzet alsmede inzage te geven in de resultaten, daarnaast mag [verweerder 1] [A] niet verkopen aan derden voor 1 januari 2010, indien hier niet aan voldaan wordt dan is [verweerder 1] per direct aan [eiser] € 75.000 verschuldigd.
- [eiser] zal de bestaande klanten bijstaan en acquisitie plegen om nieuwe klanten te werven. Over de eerste verkoopopdracht van een nieuwe klant ontvangt hij een vergoeding van 20% van de omzet mits de marge minimaal 2,5 bedraagt.
(…)”
(iv) Bij vonnis van 25 mei 2009 heeft de voorzieningenrechter in de rechtbank Oost-Brabant in kort geding [verweerders] bevolen volledige inzage te geven in alle relevante gegevens die betrekking hebben op de handel in paardendekens, waaronder inzage in alle zakelijke en privébankrekeningen van [verweerders] aan een door [eiser] aan te wijzen accountant.
3.2.1[eiser] heeft in deze procedure, voor zover in cassatie van belang, gevorderd [verweerders] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van € 155.375,--. Dit bedrag is onder meer opgebouwd uit € 75.000,-- voor het tweede deel van de overnamesom en € 75.000,-- voor de contractuele boete.
3.2.2De rechtbank heeft in haar eindvonnis de vordering van de contractuele boete toegewezen en de vordering van het tweede deel van de overnamesom afgewezen. Voor zover in cassatie van belang heeft zij over de contractuele boete en het tweede deel van de overnamesom in een tussenvonnis als volgt overwogen:
“4.7. Deze boete van € 75.000,00 komt naar het oordeel van de rechtbank in de plaats van het tweede deel van de overnamesom. [verweerders] is [eiser] derhalve niet én een boete van € 75.000,00 én het tweede deel van de overnamesom verschuldigd geworden. Ter comparitie heeft [eiser] op dit punt het volgende verklaard:
“Wij hebben uitdrukkelijk besproken dat als de onderneming verkocht zou worden ik recht zou hebben op het maximale tweede deel van de overnamevergoeding.Ik zou in dat geval € 75.000,00 krijgen. Niets meer niets minder. Ik zou dus recht hebben op € 75.000,00 en niet recht op € 75.000,00 en daarbovenop 37,5% van de tot dan toe behaalde omzet minus €200.000.”Het is naar het oordeel van de rechtbank niet zo dat in het geval geen inzage is gegeven in de resultaten wél een boete verschuldigd zou zijn naast het tweede deel van de overnamevergoeding.”
3.2.3Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en heeft hiertoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“6.6. Het hof stelt het volgende voorop.
(…)
(b) [eiser] heeft geen incidenteel hoger beroep ingesteld. De rechtsstrijd in hoger beroep is dan ook, wat betreft de vorderingen van [eiser] , beperkt tot de door de rechtbank toegewezen vordering tot betaling van de contractuele boete van € 75.000,-, die in enkele door appellanten aangevoerde grieven aan de orde is. De door de rechtbank afgewezen vorderingen van [eiser] tot betaling van € 75.000,- (tweede deel overnamesom), € 2.854,- (buitengerechtelijke incassokosten) en de btw over € 1.875,- (naaimachine) vallen buiten de grenzen van de rechtsstrijd in hoger beroep (…).