In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 januari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende het privégebruik van een auto en de toepassing van overgangsrecht voor auto’s met een datum van eerste toelating vóór 1 januari 2017. De belanghebbende had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 10 januari 2018 had geoordeeld over ingehouden bedragen aan loonheffingen over de maanden januari, februari en maart 2017. De Rechtbank had in haar uitspraak de keuze van de wetgever om overgangsrecht in te voeren voor deze auto’s bekritiseerd, maar de Hoge Raad oordeelde dat deze keuze niet evident van redelijke grond ontbloot was. De Hoge Raad concludeerde dat er geen schending was van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, en dat de middelen van de belanghebbende falen op de gronden die zijn vermeld in een eerder arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2019:1).