Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste middel
rov. 2.9).
3.Beoordeling van het tweede middel
4.Beslissing
19 februari 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een klaagschrift van de klaagster, die verzoekt om teruggave van een inbeslaggenomen Rolex horloge en een contant geldbedrag van € 1.000,-. Deze inbeslagname vond plaats op basis van verdenking van witwassen. De Rechtbank Amsterdam had eerder het klaagschrift ongegrond verklaard, met het argument dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave, omdat de inbeslaggenomen voorwerpen kunnen bijdragen aan de waarheidsvinding. De Hoge Raad oordeelt echter dat de motivering van de Rechtbank niet toereikend is. De Hoge Raad herhaalt de maatstaf uit eerdere jurisprudentie en stelt dat zonder nadere motivering niet duidelijk is hoe de handhaving van het beslag kan bijdragen aan de waarheidsvinding.
Daarnaast is er een tweede middel dat klaagt over het gebrek aan onderzoek naar de proportionaliteit en subsidiariteit van het beslag op de letselschade-uitkering van de klaagster. De klaagster heeft aangevoerd dat deze uitkering haar enige inkomen is en dat zij en haar kind daarvan moeten leven. De Hoge Raad oordeelt dat de Rechtbank in haar motivering had moeten blijk geven van een dergelijk onderzoek, gezien de omstandigheden van de klaagster. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en wijst de zaak terug voor herbehandeling.
De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 19 februari 2019, waarbij de vice-president en twee raadsheren aanwezig waren. De zaak betreft belangrijke juridische principes rondom beslaglegging en de bescherming van de rechten van de klaagster.