De bestreden beschikking houdt het volgende in:
"Het klaagschrift strekt - op de gronden als daarin vermeld - tot opheffing van het daarop gelegde beslag, met last tot teruggave aan klager van:
- een bestelauto van het merk Iveco, gekentekend [AA-00-BB] en
- een personenauto van het merk Mitsubishi, gekentekend [CC-00-DD].3.
(...)
Ingeval van een beklag van de beslagene tegen een op de voet van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) gelegd beslag dient de rechtbank te beoordelen, of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert om de waarheid aan de dag te brengen of om wederrechtelijk verkregen voordeel aan te tonen. Verder verzet het belang van strafvordering zich tegen de teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van het voorwerp zal bevelen.
Bij de beoordeling van een klaagschrift tegen een beslag als bedoeld in artikel 94a, eerste of tweede lid, Sv dient de rechter marginaal te onderzoeken:
a. of er ten tijde van zijn beslissing sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en
b. of zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
(...)
Vast is komen te staan, dat bedoelde voertuigen op 20 november 2012 op de voet van artikel 94 Sv onder klager in beslag zijn [genomen] en dat daarop - gelet op de tegen klager gerezen verdenking van overtreding van artikel 3, onder B, C en D juncto artikel 11, tweede en derde lid, van de Opiumwet, met machtiging van de rechter-commissaris - vervolgens op 5 december 2012 conservatoir beslag is gelegd.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld, dat het klaagschrift ongegrond behoort te worden verklaard, nu zich niet het geval voordoet dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen.
Van de zijde van klager is er ter aanvulling op het klaagschrift, zakelijk weergegeven, nog op gewezen, dat:
- onder voorwaarde, dat hij als bewaarder wordt aangemerkt, ook nog de inbeslagname van een drietal aanhangwagens is aangeboden;
- vervreemding van de voertuigen het faillissement van zijn bedrijf zou betekenen, terwijl hij daarmee ook strafrechtelijk verder in de problemen zou raken;
- de verhaalsmogelijkheid door zijn aanbod meer dan gedekt is;
- het niet-teruggeven van de vervoersmiddelen onder de voorwaarde dat hij bewaarder wordt, dan wel het niet-verplaatsen van het beslag naar de shovel in combinatie met de zekerheidstelling van € 5.000,00, onredelijk, onbillijk en in strijd met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit is.
De rechtbank kan op grond van de stukken en het verhandelde in raadkamer, gelet op voormeld toetsingskader, niet komen tot een ander oordeel, dan dat er jegens klager sprake is van een verdenking van een misdrijf waarvoor op de voet van het bepaalde in artikel 11, derde lid, van de Opiumwet een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en dat zich vooralsnog niet voordoet het geval dat het hoogst onwaarschijnlijk is, dat de strafrechter, later oordelend, de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen."