ECLI:NL:HR:2019:231

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 februari 2019
Publicatiedatum
14 februari 2019
Zaaknummer
17/05140
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belastingplicht van netbeheerder voor precariobelasting in Zaltbommel

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 februari 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de verordening precariobelasting van de gemeente Zaltbommel. De belanghebbende, een netbeheerder en economisch eigenaar van elektriciteitsleidingen, had beroep in cassatie ingesteld tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. Het Hof had geoordeeld dat de belanghebbende belastingplichtig was voor de precariobelasting die aan hem was opgelegd voor het jaar 2012, ter hoogte van € 1.671.240. De belanghebbende betoogde dat op grond van artikel 3, lid 2, van de verordening alleen de juridische eigenaar, [A] N.V., als belastingplichtige kon worden aangemerkt.

De Hoge Raad heeft de middelen van de belanghebbende verworpen en geoordeeld dat het Hof terecht had geoordeeld dat de aanslag precariobelasting aan de belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft daarbij verwezen naar een eerder arrest (ECLI:NL:HR:2019:142) waarin vergelijkbare juridische vragen aan de orde waren. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om de belanghebbende in de proceskosten te veroordelen. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de belastingplicht van netbeheerders in situaties waarin zij als economische eigenaar van leidingen worden aangemerkt, ook al zijn zij niet de juridische eigenaar.

Uitspraak

Nr. 17/05140
15 februari 2019
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van
[X] N.V.te
[Z](hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van het
Gerechtshof Amsterdamvan 21 september 2017, nr. 16/00547, op het hoger beroep van de heffingsambtenaar van de gemeente Zaltbommel en het incidenteel hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/6715) betreffende de aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de precariobelasting van de gemeente Zaltbommel. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.

1.Geding in cassatie

Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Zaltbommel (hierna: het College) heeft een verweerschrift ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van repliek ingediend.
Het College heeft een conclusie van dupliek ingediend.
De Advocaat-Generaal R.L.H. IJzerman heeft op 11 juli 2018 geconcludeerd tot ongegrondverklaring van het beroep in cassatie (ECLI:NL:PHR:2018:781).
Zowel belanghebbende als het College heeft schriftelijk op de conclusie gereageerd.

2.Beoordeling van de middelen

2.1.
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
2.1.1.
Belanghebbende is netbeheerder en economisch eigenaar van elektriciteitsleidingen in de gemeente Zaltbommel. Juridisch eigenaar van die leidingen is [A] N.V. (hierna: [A] ), een 100% dochter van belanghebbende.
2.1.2.
Op 8 december 2011 heeft de raad van de gemeente Zaltbommel de Verordening op de heffing en inning van precariobelasting 2012 vastgesteld (hierna: de Verordening). De Verordening luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
Artikel 1. Begripsbepalingen
Deze verordening verstaat onder:
(…)
c. vergunning: een door het gemeentebestuur verleende en in een gemeentelijke registratie opgenomen toestemming op grond waarvan een persoon één of meer voorwerpen, onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond mag hebben; (…).
Artikel 3. Belastingplicht
1. De precariobelasting wordt geheven van degene die het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft, dan wel van degene ten behoeve van wie dat voorwerp of die voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond aanwezig zijn.
2. In afwijking in zoverre van het eerste lid wordt, indien de gemeente een vergunning heeft verleend voor het hebben van het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond, degene aan wie de vergunning is verleend of diens rechtsopvolger aangemerkt als degene bedoeld in het eerste lid, tenzij blijkt dat hij niet het voorwerp of de voorwerpen onder, op of boven voor de openbare dienst bestemde gemeentegrond heeft.
2.1.3.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende voor het jaar 2012 een aanslag precariobelasting opgelegd van € 1.671.240.
2.2.
Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende belastingplichtig is voor de precariobelasting. Het Hof heeft geoordeeld dat de aanslag precariobelasting terecht aan belanghebbende is opgelegd.
2.3.
De middelen betogen dat het Hof heeft miskend dat op grond van artikel 3, lid 2, van de Verordening slechts [A] en niet belanghebbende als de belastingplichtige is aan te merken.
2.4.
De middelen falen op de gronden die zijn vermeld in het arrest dat de Hoge Raad vandaag heeft uitgesproken in de zaak met nummer 17/05138 (ECLI:NL:HR:2019:142), waarvan een geanonimiseerd afschrift aan dit arrest is gehecht.

3.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

4.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie ongegrond.
Dit arrest is gewezen door de vice-president G. de Groot als voorzitter, en de raadsheren M.A. Fierstra, J. Wortel, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 15 februari 2019.