Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
6 september 2016.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 6 september 2016 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Den Haag. De verdachte had in hoger beroep verzocht om drie getuigen te horen, maar het Hof had dit verzoek afgewezen. De verdediging had aangevoerd dat deze getuigen belangrijke informatie konden verschaffen over leveranties van tandartsapparatuur en de contracten die de verdachte had afgesloten. Het Hof oordeelde echter dat het zich op basis van de informatie die tijdens de regiezitting ter tafel was gekomen, onvoldoende ingelicht achtte om het verzoek te kunnen toewijzen. De verdediging had het verzoek om getuigen te horen niet herhaald tijdens de inhoudelijke behandeling van de zaak, wat leidde tot de conclusie dat het belang van de verdachte bij de klacht niet evident was.
De Hoge Raad herhaalde relevante overwegingen uit eerdere jurisprudentie en oordeelde dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moest worden verklaard. De Hoge Raad benadrukte dat de verdediging in cassatie moet toelichten waarom het belang bij de klacht niet evident is, vooral als het verzoek om getuigen niet opnieuw is ingediend tijdens de inhoudelijke behandeling. De Hoge Raad verklaarde het beroep niet-ontvankelijk op basis van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie, omdat de verdediging niet voldoende had onderbouwd waarom het verzoek om getuigen alsnog gehoord te worden van belang was.
De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor de verdediging om tijdig en duidelijk te maken welke getuigen zij wenst te horen en waarom dit van belang is voor de zaak. Het niet herhalen van een verzoek kan leiden tot niet-ontvankelijkheid in cassatie, zoals in deze zaak is gebeurd.