ECLI:NL:HR:2019:1960
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2019, die op zijn beurt weer voortvloeide uit een uitspraak van de Rechtbank Gelderland. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014, inclusief een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente, evenals een aanslag in de inkomensafhankelijke bijdrage in de Zorgverzekeringswet.
Belanghebbende had een beroep op betalingsonmacht gedaan met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De Hoge Raad heeft echter vastgesteld dat dit beroep op betalingsonmacht is afgewezen, omdat niet voldaan was aan de geldende criteria. De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en heeft een termijn gesteld voor betaling. Ondanks deze waarschuwingen is het griffierecht niet betaald, en heeft belanghebbende ook niet tijdig gereageerd op de mogelijkheid om de reden van de niet-tijdige betaling op te geven.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad geconcludeerd dat het beroep in cassatie niet-ontvankelijk moet worden verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De uitspraak benadrukt het belang van tijdige betaling van griffierechten in het cassatieproces.