ECLI:NL:HR:2019:1942

Hoge Raad

Datum uitspraak
13 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
19/02841
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 opgelegd aan belanghebbende, evenals een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente.

Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroep op betalingsonmacht op 9 september 2019 is afgewezen, omdat niet aan de geldende criteria was voldaan. Belanghebbende werd geïnformeerd dat hij een griffierechtnota zou ontvangen en dat bij niet-tijdige betaling de beroepen in cassatie niet-ontvankelijk verklaard konden worden. Ondanks herhaalde aanmaningen en een termijn van vier weken om het griffierecht te betalen, is dit niet gebeurd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de brief met de aanmaning niet tijdig door belanghebbende is beantwoord.

Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren van de Hoge Raad.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer19/02841
Datum13 december 2019
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2019, nr. 16/01323, op het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 15/6043) betreffende een aan belanghebbende voor het jaar 2012 opgelegde aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen en de daarbij gegeven boetebeschikking en de daarbij gegeven beschikking inzake belastingrente.

1.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie

Belanghebbende heeft ter zake van betaling van het verschuldigde griffierecht een beroep op betalingsonmacht gedaan.
Naar aanleiding van de door belanghebbende verstrekte gegevens is het beroep op betalingsonmacht bij brief van 9 september 2019 afgewezen, omdat niet is voldaan aan de daarvoor geldende criteria. Tevens is in die brief meegedeeld dat voor de behandeling van de door belanghebbende aanhangig gemaakte zaken (nrs. 19/02838, 19/02841 en 19/02842) eenmaal een bedrag van € 128 aan griffierecht verschuldigd is, hij daaromtrent binnen enkele dagen een griffierechtnota zal ontvangen en dat bij niet-tijdige betaling van het griffierecht de beroepen in cassatie in de hiervoor genoemde zaken niet-ontvankelijk kunnen worden verklaard.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 12 september 2019 gewezen op de verschuldigdheid van griffierecht en voor de betaling daarvan een termijn van vier weken gesteld. Deze brief is - omdat belanghebbende volgens de door de postbezorger op de envelop geplaatste aantekening zou hebben geweigerd het stuk in ontvangst te nemen - wegens onbestelbaarheid teruggezonden aan de Hoge Raad, waarna adresverificatie heeft plaatsgevonden en het stuk bij gewone brief is verzonden naar het adres van belanghebbende. Het griffierecht is niet betaald.
De griffier van de Hoge Raad heeft belanghebbende bij aangetekende brief van 14 oktober 2019 in de gelegenheid gesteld binnen vier weken na de dagtekening van deze brief mee te delen waarom het griffierecht niet tijdig is betaald. Die termijn eindigde op 11 november 2019. Deze brief is volgens de gegevens van Track&Trace van PostNL afgehaald op de afhaallocatie.
Belanghebbende heeft van deze gelegenheid niet tijdig gebruikgemaakt. De op 12 november 2019 bij de Hoge Raad ingekomen brief wordt als te laat ingekomen buiten beschouwing gelaten.
Het beroep in cassatie moet daarom op grond van artikel 8:41, lid 6, Awb niet-ontvankelijk worden verklaard.

2.Proceskosten

De Hoge Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

3.Beslissing

De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J. Wortel als voorzitter, en de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren, en in het openbaar uitgesproken op 13 december 2019.