ECLI:NL:HR:2019:1942
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 30 april 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende tegen een uitspraak van de Rechtbank Gelderland werd behandeld. De Rechtbank had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2012 opgelegd aan belanghebbende, evenals een boetebeschikking en een beschikking inzake belastingrente.
Belanghebbende had een beroep gedaan op betalingsonmacht met betrekking tot het verschuldigde griffierecht. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroep op betalingsonmacht op 9 september 2019 is afgewezen, omdat niet aan de geldende criteria was voldaan. Belanghebbende werd geïnformeerd dat hij een griffierechtnota zou ontvangen en dat bij niet-tijdige betaling de beroepen in cassatie niet-ontvankelijk verklaard konden worden. Ondanks herhaalde aanmaningen en een termijn van vier weken om het griffierecht te betalen, is dit niet gebeurd. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de brief met de aanmaning niet tijdig door belanghebbende is beantwoord.
Op basis van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit arrest is openbaar uitgesproken en ondertekend door de raadsheren van de Hoge Raad.