Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Arnhem(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 20 september 2016, waarin de rechtbank het beroep ongegrond verklaarde en de Inspecteur veroordeelde tot het vergoeden van immateriële schade. De belanghebbende had een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2012 ontvangen, waarbij de Inspecteur een verzuimboete had opgelegd wegens het niet tijdig doen van aangifte. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast moest worden omgekeerd en verzwaard, omdat belanghebbende niet de vereiste aangifte had gedaan. De belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld, terwijl de Inspecteur incidenteel hoger beroep heeft ingesteld tegen de toekenning van immateriële schadevergoeding.
Tijdens de zitting op 16 januari 2019 is belanghebbende niet verschenen. Het Hof heeft het uitstelverzoek van belanghebbende afgewezen, omdat de procedure al geruime tijd loopt en eerdere verzoeken om uitstel zijn gedaan. Het Hof heeft de zaak inhoudelijk behandeld en geoordeeld dat de aanslag IB/PVV op een redelijke schatting berustte. De Inspecteur had de PGB-inkomsten van belanghebbende terecht tot het resultaat uit overige werkzaamheden gerekend. Het Hof heeft ook geoordeeld dat de verzuimboete terecht was opgelegd en dat de belanghebbende niet aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van avas (afwezigheid van alle schuld).
Het Hof heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd en zowel het hoger beroep als het incidentele hoger beroep ongegrond verklaard. De kosten en het griffierecht worden niet vergoed. De beslissing is op 30 april 2019 in het openbaar uitgesproken.