Uitspraak
verblijvende te [verblijfplaats],
VERWEERDER in cassatie,
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
13 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 13 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep dat was ingesteld door betrokkene, die verblijft te [verblijfplaats]. Betrokkene, vertegenwoordigd door advocaat mr. G.E.M. Later, had beroep ingesteld tegen een beschikking van de rechtbank Limburg van 27 mei 2019, waarin een voorlopige machtiging op basis van de Wet Bopz was verleend. De officier van justitie in het arrondissement Limburg, als verweerder in cassatie, is niet verschenen en heeft geen verweerschrift ingediend. De conclusie van de plaatsvervangend Procureur-Generaal was om het cassatieberoep te verwerpen.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit is in overeenstemming met artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie (RO), dat bepaalt dat de Hoge Raad niet verplicht is om nadere motivering te geven wanneer de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft derhalve het beroep verworpen, wat betekent dat de beschikking van de rechtbank Limburg in stand blijft.
Deze beschikking is openbaar uitgesproken door raadsheer M.J. Kroeze, en is ondertekend door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, M.J. Kroeze en C.H. Sieburgh.