Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
10 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in hoger beroep was gegaan. Het Gerechtshof had de betrokkene niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep, omdat dit te laat was ingesteld. De Hoge Raad heeft echter geoordeeld dat het Hof ten onrechte heeft aangenomen dat de betrokkene op de juiste wijze op de hoogte was gesteld van de uitspraak waartegen hij in hoger beroep ging. De Hoge Raad heeft de vernietiging van de bestreden uitspraak uitgesproken en de zaak terugverwezen naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch voor een nieuwe behandeling. De conclusie van de Advocaat-Generaal, D.J.C. Aben, was dat de zaak opnieuw moest worden berecht, omdat de tijdigheid van het hoger beroep niet correct was beoordeeld. De Hoge Raad heeft de argumenten van de Advocaat-Generaal gevolgd en benadrukt dat de datum van uitreiking van de akte van uitreiking niet voldoende bewijs biedt voor de veronderstelling dat de betrokkene tijdig op de hoogte was van de uitspraak.