In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 9 oktober 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Oost-Brabant. De betrokkene was eerder veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 21.292,92 aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel. Na een eerdere niet-ontvankelijk verklaring in hoger beroep door het hof, heeft de Hoge Raad de zaak teruggewezen voor herbehandeling. Tijdens de zitting heeft de advocaat-generaal gevorderd het wederrechtelijk verkregen voordeel vast te stellen op € 21.292,92, terwijl de betrokkene betwistte voordeel te hebben genoten uit de hennepkwekerij die in zijn woning was aangetroffen.
Het hof heeft vastgesteld dat de betrokkene in zijn woning eerder hennep heeft geteeld en geoogst, en heeft het wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 20.911,31, rekening houdend met kosten die de betrokkene heeft gemaakt. Het hof heeft ook vastgesteld dat er geen schending van de redelijke termijn heeft plaatsgevonden, maar heeft besloten de betalingsverplichting van de betrokkene met 10% te verlagen vanwege het tijdsverloop in de procedure. De uiteindelijke betalingsverplichting is vastgesteld op € 18.820,00, en het hof heeft de duur van de gijzeling bepaald op maximaal 120 dagen.
De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, en het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en opnieuw recht gedaan.