In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 februari 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 29 juni 2018. Het betreft naheffingsaanslagen in de omzetbelasting die aan belanghebbende zijn opgelegd voor de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2012. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard op grond van artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie. De Hoge Raad oordeelde dat het voorgestelde middel geen behandeling in cassatie rechtvaardigt, omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep. Dit betekent dat het cassatieberoep niet verder in behandeling wordt genomen, en de eerdere uitspraak van het Gerechtshof blijft staan. De beslissing is genomen door de vice-president R.J. Koopman, samen met de raadsheren P.M.F. van Loon en L.F. van Kalmthout, en is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski.