ECLI:NL:HR:2019:1877

Hoge Raad

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
29 november 2019
Zaaknummer
17/03023
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over ontneming wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel met kennelijke vergissing in verdeling

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de betrokkene, die betrokken was bij de handel in cocaïne en heroïne. Het Gerechtshof had eerder geoordeeld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 35.038,- bedroeg, dat pondspondsgewijs over de betrokkene en zijn mededader verdeeld moest worden. Echter, de Hoge Raad constateerde dat het Hof een kennelijke vergissing had gemaakt in de vaststelling van het bedrag waarop het voordeel werd geschat. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het bedrag waarop het door de betrokkene verkregen voordeel wordt geschat, € 17.519,- bedraagt. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting en het bedrag verder verminderd naar de gebruikelijke maatstaf, met verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad benadrukte dat een kennelijke misslag zich leent voor herstel door het Hof zelf, wat leidt tot duidelijkheid omtrent de beslissing.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer17/03023 P
Datum3 december 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 7 juni 2017, nummer 23/004610-16, op een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ten laste
van
[betrokkene ],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1987,
hierna: de betrokkene.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door de betrokkene. Namens deze heeft M.A.C. de Bruijn, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak vernietigt voor wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel, de zaak zelf kan afdoen door het bedrag waarop het door de betrokkene verkregen voordeel wordt geschat vast te stellen op een bedrag van € 17.519,00, de bestreden uitspraak voorts vernietigt wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting wegens overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase en het te betalen bedrag verder kan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf, met verwerping van het beroep voor het overige.

2.Beoordeling van het tweede middel

2.1
Het middel klaagt dat het Hof bij de schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel dit voordeel niet pondspondsgewijs heeft verdeeld over de betrokkene en zijn mededader, zoals het Hof blijkens zijn overwegingen wilde doen, maar in plaats daarvan de betalingsverplichting pondspondsgewijs heeft verdeeld.
2.2.1
De bestreden uitspraak houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Bespreking van verweren
(...)
Verdeling wederrechtelijk verkregen voordeel
De raadsman meent dat op basis van het dossier niet aannemelijk is dat de veroordeelde de helft van de opbrengsten heeft genoten. Voorts heeft de raadsman betoogd dat de rechtbank ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de onderzoeksbevindingen van het Openbaar Ministerie dat wel degelijk andere personen voordeel hebben genoten.
Het hof stelt voorop dat indien meerdere personen betrokken zijn bij hetzelfde feitencomplex, als uitgangspunt dient te gelden het voordeel dat een ieder daadwerkelijk heeft genoten. Het voordeel wordt ponds-pondsgewijs verdeeld indien omtrent de verdeling van het wederrechtelijk verkregen voordeel geen andere aanwijzingen bestaan.
De veroordeelde, noch zijn medeverdachten, hebben inzicht gegeven in de verdeling van het uit de drugshandel verkregen voordeel. Uit het betoog van de raadsman kan evenmin worden opgemaakt over hoeveel personen het voordeel is verdeeld dan wel hoeveel voordeel de veroordeelde daadwerkelijk heeft genoten. Daar staat tegenover dat er aanwijzingen zijn dat de veroordeelde samen met [betrokkene 1] een leidinggevende rol heeft gespeeld en dat andere verdachten tegen betaling voor hen werkzaam waren. Gelet op de aanwijzing dat de veroordeelde samen met [betrokkene 1] een leidinggevende positie heeft vervuld, zij geen verklaring hebben willen afleggen over het daadwerkelijk door elk individu genoten wederrechtelijk verkregen voordeel en ook niet is gebleken van aanknopingspunten voor een andere toerekening, verdeelt het hof het totale wederrechtelijk verkregen voordeel ponds-pondsgewijs over deze twee daders.
Schatting van het wederrechtelijk verkregen voordeel
(...)
Het hof is van oordeel dat op grond van de stukken in het dossier, alsmede op grond van het onderzoek ter terechtzitting in beide instanties, aannemelijk is geworden dat de veroordeelde door middel van of uit baten van het medeplegen van verstrekken van cocaïne en/of heroïne wederrechtelijk voordeel heeft verkregen. (...)
Het hof heeft bij de vaststelling van het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat aansluiting gezocht bij de inhoud van het proces-verbaal schatting wederrechtelijk verkregen voordeel, welk proces-verbaal op 25 januari 2016 in de wettelijke vorm is opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant], met dien verstande dat het hof ervan uitgaat dat de verdachte wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten tot 21 november 2013.
(...)
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel komt hiermee op:
Opbrengst: € 45.038,74
Geschatte kosten startinvestering:
€ 10.000,00
Totaal wederrechtelijk verkregen voordeel: € 35.038,00 (afgerond)
Verplichting tot betaling aan de Staat
Ponds-ponds verdeling
Het voorgaande leidt ertoe dat aan de veroordeelde, ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel, de verplichting dient te worden opgelegd tot betaling aan de Staat van een bedrag van (€ 35.038,00 : 2 =) € 17.519,00 (afgerond).”
2.2.2
Voorts houdt de bestreden uitspraak als beslissing van het Hof het volgende in:
“Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Stelt het bedrag waarop het door de veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 35.038,00 (vijfendertigduizend achtendertig euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van € 17.519,00 (zeventienduizend vijfhonderdnegentien euro).”
2.3
Blijkens zijn hiervoor onder 2.2.1 weergegeven overwegingen heeft het Hof geoordeeld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel pondspondsgewijs over de betrokkene en zijn mededader zal worden verdeeld. Daarin ligt als het oordeel van het Hof besloten dat van het totale wederrechtelijke voordeel van € 35.038,-, dat de betrokkene en zijn mededader door middel van of uit baten van het medeplegen van het verstrekken van cocaïne en/of heroïne hebben verkregen, het wederrechtelijke voordeel dat de betrokkene heeft verkregen wordt geschat op € 17.519,-. Gelet daarop moet worden aangenomen dat het Hof als gevolg van een kennelijke vergissing in zijn beslissing het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat, heeft vastgesteld op € 35.038,-. De Hoge Raad leest de beslissing van het Hof daarom in zoverre verbeterd. Hierdoor komt aan het middel de feitelijke grondslag te ontvallen, zodat het niet tot cassatie kan leiden.
2.4
Opmerking verdient het volgende. Een kennelijke misslag als de onderhavige leent zich bij uitstek voor herstel door het Hof zelf. Het gaat immers om een onmiddellijk kenbare fout die zich voor eenvoudig herstel leent door de rechter(s) die op de zaak heeft/hebben gezeten overeenkomstig hetgeen de Hoge Raad heeft beslist in zijn arresten van 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BJ7243 en 12 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BW1478. Deze wijze van herstel verdient de voorkeur, omdat daardoor ondubbelzinnig - en op kortere termijn - duidelijkheid komt te bestaan omtrent de voor tenuitvoerlegging vatbare beslissing.

3.Beoordeling van het derde middel

3.1
Het middel klaagt dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM in de cassatiefase is overschreden omdat de stukken te laat door het Hof zijn ingezonden.
3.2
Het middel is gegrond. Voorts doet de Hoge Raad uitspraak nadat meer dan twee jaren zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Een en ander brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de betrokkene opgelegde betalingsverplichting van € 17.519,-.

4.Beoordeling van het eerste middel

Gelet op de hierna volgende beslissing behoeft het middel - dat kort gezegd met een bewijsklacht opkomt tegen het oordeel van het Hof dat het wederrechtelijk voordeel kan worden geschat op € 35.038,- in plaats van het in het rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel gestelde voordeel van € 19.927,24 - geen bespreking.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verstaat dat het Hof het bedrag waarop het door de betrokkene wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat heeft vastgesteld op € 17.519,-;
- vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel;
- vermindert het te betalen bedrag in die zin dat de hoogte daarvan € 16.643,- bedraagt;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en M.T. Boerlage, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
3 december 2019.