Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het tweede middel
€ 10.000,00
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beoordeling van het eerste middel
5.Beslissing
3 december 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 december 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam. De zaak betreft de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel door de betrokkene, die betrokken was bij de handel in cocaïne en heroïne. Het Gerechtshof had eerder geoordeeld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 35.038,- bedroeg, dat pondspondsgewijs over de betrokkene en zijn mededader verdeeld moest worden. Echter, de Hoge Raad constateerde dat het Hof een kennelijke vergissing had gemaakt in de vaststelling van het bedrag waarop het voordeel werd geschat. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het bedrag waarop het door de betrokkene verkregen voordeel wordt geschat, € 17.519,- bedraagt. De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd voor wat betreft de hoogte van de opgelegde betalingsverplichting en het bedrag verder verminderd naar de gebruikelijke maatstaf, met verwerping van het beroep voor het overige. De Hoge Raad benadrukte dat een kennelijke misslag zich leent voor herstel door het Hof zelf, wat leidt tot duidelijkheid omtrent de beslissing.