ECLI:NL:HR:2019:1777

Hoge Raad

Datum uitspraak
15 november 2019
Publicatiedatum
13 november 2019
Zaaknummer
18/04664
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof 's-Hertogenbosch over aansprakelijkstelling voor omzetbelasting

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft de aansprakelijkstelling van belanghebbende, [X] te [Z], voor de nageheven omzetbelasting over de periode van 1 juli 2003 tot en met 31 oktober 2004, die betrekking heeft op [A] B.V. te [Q], voorheen [B] B.V. De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van de Staatssecretaris niet tot cassatie konden leiden, omdat deze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling, zoals vereist door artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie. Het voorwaardelijke incidentele beroep van belanghebbende verviel, omdat het alleen was ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen, wat niet het geval was. De Hoge Raad veroordeelde de Staatssecretaris in de proceskosten van belanghebbende, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand, en legde een griffierecht van € 508 op aan de Staatssecretaris van Financiën.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
BELASTINGKAMER
Nummer18/04664
Datum15 november 2019
ARREST
in de zaak van
[X] te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen
de STAATSSECRETARIS VAN FINANCIËN
op het beroep in cassatie gericht tegen de uitspraak van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 27 september 2018, nrs. 16/03488 en 16/03499, op de hogere beroepen van belanghebbende en van de Ontvanger tegen een uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant (nr. BRE 14/4984) betreffende de ten aanzien van belanghebbende gegeven beschikking tot aansprakelijkstelling voor de van [A] B.V. te [Q] , voorheen [B] B.V, nageheven omzetbelasting over de periode 1 juli 2003 tot en met 31 oktober 2004.

1.Geding in cassatie

De Staatssecretaris heeft tegen de uitspraak van het Hof beroep in cassatie ingesteld en daarbij een aantal middelen voorgesteld.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend. Hij heeft ook voorwaardelijk incidenteel beroep in cassatie ingesteld.
De Staatssecretaris heeft schriftelijk zijn zienswijze omtrent het incidentele beroep naar voren gebracht.
Belanghebbende heeft in het incidentele beroep een conclusie van repliek ingediend.

2.Het principale beroep

De middelen kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

3.Het voorwaardelijke incidentele beroep

Aangezien het incidentele beroep alleen is ingesteld voor het geval het principale beroep zou slagen, maar dit geval zich niet voordoet, vervalt het beroep gelet op artikel 8:112, lid 2, Awb.

4.Proceskosten

De Staatssecretaris zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

5.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart het beroep in cassatie ongegrond, en
- veroordeelt de Staatssecretaris van Financiën in de kosten van belanghebbende voor het geding in cassatie, vastgesteld op € 1.024 voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand.
Dit arrest is gewezen door de vice-president R.J. Koopman als voorzitter, en de raadsheren L.F. van Kalmthout en M.E. van Hilten, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier E. Cichowski, en in het openbaar uitgesproken op 15 november 2019.
Van de Staatssecretaris van Financiën wordt een griffierecht geheven van € 508.