ECLI:NL:HR:2019:1774
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie tegen uitspraken van de bestuursrechter
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 november 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 25 juni 2019. Het beroep was gericht tegen een besluit ingevolge de Participatiewet, dat eerder door de Rechtbank Rotterdam was behandeld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat er geen wettelijke bepaling bestaat die het mogelijk maakt om in cassatie te gaan tegen uitspraken van de Centrale Raad van Beroep in deze specifieke situatie. Hierdoor werd het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.
De Hoge Raad heeft ook de proceskosten in deze zaak beoordeeld en heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Dit betekent dat de kosten die door de partijen zijn gemaakt, niet door de andere partij hoeven te worden vergoed.
Het arrest is openbaar uitgesproken en de Hoge Raad heeft bepaald dat het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 128 door de griffier van de Hoge Raad aan belanghebbende zal worden teruggegeven. Dit arrest benadrukt de strikte regels omtrent de ontvankelijkheid van cassatieberoepen in het bestuursrecht.