ECLI:NL:HR:2019:1772
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens niet-betaling griffierecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van belanghebbende, [X] te [Z], tegen de uitspraak van de Rechtbank Den Haag van 28 mei 2019. De Rechtbank had eerder een aantal zaken behandeld, waaronder het verzet van belanghebbende tegen een uitspraak van 7 maart 2019. De Hoge Raad heeft de ontvankelijkheid van het beroep in cassatie beoordeeld, waarbij het griffierecht niet was voldaan. De griffier van de Hoge Raad had belanghebbende op 17 augustus 2019 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en een termijn van vier weken gesteld voor betaling. Belanghebbende heeft echter niet tijdig het griffierecht voldaan en heeft in zijn reactie op de herinnering van de griffier aangegeven niet in staat te zijn om het griffierecht te betalen. De Hoge Raad oordeelt dat belanghebbende niet tijdig heeft aangegeven dat hij voldoet aan de criteria voor betalingsonmacht, zoals eerder vastgesteld in een arrest van de Hoge Raad van 20 februari 2015. Hierdoor is belanghebbende in verzuim geweest en moet het beroep in cassatie niet-ontvankelijk worden verklaard op grond van artikel 8:41, lid 6, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.