ECLI:NL:HR:2019:1769
Hoge Raad
- Artikel 80a RO-zaken
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van het beroep in cassatie inzake besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 15 november 2019 uitspraak gedaan over de ontvankelijkheid van een beroep in cassatie dat was ingesteld door belanghebbenden, aangeduid als [X] te [Z]. Het beroep in cassatie was gericht tegen een uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 19 maart 2019, waarin de nrs. 17/2958 PW en 17/2965 PW aan de orde waren. Deze zaken betroffen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam, genomen op basis van de Participatiewet.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die door de belanghebbenden zijn aangevoerd, geen behandeling in cassatie rechtvaardigen. Dit oordeel is gebaseerd op de constatering dat de belanghebbende die het beroep in cassatie heeft ingesteld, klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het beroep. Daarnaast zijn de klachten volgens de Hoge Raad klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden. Gezien artikel 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en na het horen van de Procureur-Generaal, heeft de Hoge Raad besloten het beroep in cassatie niet-ontvankelijk te verklaren.
Wat betreft de proceskosten heeft de Hoge Raad geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. De beslissing van de Hoge Raad is openbaar uitgesproken, waarbij de raadsheer J. Wortel als voorzitter fungeerde, samen met de raadsheren A.F.M.Q. Beukers-van Dooren en P.A.G.M. Cools, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier F. Treuren.