ECLI:NL:HR:2019:1742

Hoge Raad

Datum uitspraak
12 november 2019
Publicatiedatum
8 november 2019
Zaaknummer
16/01204
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen vrijspraak van medeplegen uitgeven en in voorraad hebben van valse bankbiljetten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Het Openbaar Ministerie had cassatie ingesteld tegen de vrijspraak van de verdachte, die werd beschuldigd van medeplegen van het uitgeven en in voorraad hebben van valse bankbiljetten, zoals omschreven in artikel 209 van het Wetboek van Strafrecht. De zaak kwam voor de Hoge Raad na een eerdere uitspraak van het Gerechtshof op 17 november 2015, waarin de verdachte werd vrijgesproken op basis van bewijsuitsluiting vanwege een vormverzuim. Dit vormverzuim hield verband met het niet tijdig en naar behoren informeren van de verdachte over de inzet van een informant.

De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof niet voldoende had gemotiveerd waarom het herstelde verzuim niet had geleid tot een schending van het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak. De Hoge Raad verwees naar eerdere arresten waarin soortgelijke kwesties aan de orde waren geweest. De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de rechter bij het toepassen van bewijsuitsluiting en de gevolgen daarvan voor de rechtspositie van de verdachte.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer16/01204
Datum12 november 2019
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, van 17 november 2015, nummer 21/001462-12, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de verdachte.

1.Geding in cassatie

Het beroep is ingesteld door het Openbaar Ministerie. Het heeft bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De raadsman van de verdachte, V. Senczuk, advocaat te Utrecht, heeft het beroep tegengesproken.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak en tot verwijzing van de zaak naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.

2.Beoordeling van het middel

2.1
Het middel klaagt dat het Hof zijn beslissing om bewijsuitsluiting toe te passen en de verdachte bijgevolg vrij te spreken heeft gebaseerd op ontoereikende of onbegrijpelijke gronden.
2.2
Op de gronden die zijn vermeld in de arresten van de Hoge Raad van 6 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2777, ECLI:NL:HR:2016:2778 en ECLI:NL:HR:2016:2779, is het middel terecht voorgesteld.

3.Beslissing

De Hoge Raad:
- vernietigt de bestreden uitspraak;
- verwijst de zaak naar het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en E.S.G.N.A.I. van de Griend, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
12 november 2019.