Het Hof heeft de vrijspraak - voor zover in cassatie van belang - als volgt gemotiveerd:
"5.7 Voor de beoordeling van de verweren met betrekking tot het optreden van de informant, het doen en/of nalaten van de betrokken CIE dienaangaande en de verantwoordelijkheid van het Openbaar Ministerie daarvoor, gaat het hof uit van de volgende feiten en omstandigheden.
5.7.1.1. Volgens een bericht van de CIE zou op 8 april 2005 tussen 13.30 en 14.30 uur bij het Shell tankstation in de buurt van de nieuwe woonwijk Zeeburg te Amsterdam een overdracht plaatsvinden van een grotere partij valse eurobiljetten. Naar aanleiding van die informatie werd een observatie- en een arrestatieteam geformeerd. Dit laatste team arresteerde op 8 april 2005 bij dat tankstation vijf personen, te weten [medeverdachte 5] , [medeverdachte 3] , [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte 6] .
In één van de voertuigen werd een partij van € 59.000,- aan valse 500 eurobiljetten aangetroffen.
Een aantal weken later werd de verdachte [medeverdachte 1] aangehouden en op 13 september 2005 de verdachte [betrokkene 1] .
5.7.1.2. Op 9 april 2005 verklaarde de verdachte [medeverdachte 5] bij de politie dat hij ongeveer twee weken daarvoor door [betrokkene 1] was benaderd. [betrokkene 1] had hem gevraagd of hij mensen wist die kopietjes van euro's konden leveren. [medeverdachte 5] had daarop geantwoord dat hij in zijn omgeving gezocht had en dat hij was terechtgekomen bij [medeverdachte 1] . Deze [medeverdachte 1] had hem in contact gebracht met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 5] zou er voor zorgen dat deze [medeverdachte 3] en [betrokkene 1] elkaar op 8 april 2005 om 13.00 uur bij het (hiervoor genoemde) benzinestation zouden ontmoeten.
5.7.1.3. Op 12 juli 2005 verklaarde [medeverdachte 5] bij de politie dat hij bij de zaak betrokken was geraakt door [betrokkene 1] . [betrokkene 1] had hem in december 2004 of januari 2005 al gevraagd of hij aan vals geld kon komen. Later stelde [betrokkene 1] die vraag weer. Via [medeverdachte 1] heeft hij [medeverdachte 3] leren kennen, waarna hij een afspraak heeft geregeld tussen [betrokkene 1] en die [medeverdachte 3] . [betrokkene 1] zou € 80.000,- aan valse bankbiljetten kopen voor 35% van de nominale waarde. [medeverdachte 5] had aan [betrokkene 1] een proefbiljet overhandigd. Na de overhandiging van dat proefbiljet belde [betrokkene 1] dat hij geleverd wilde hebben. [medeverdachte 5] zou voor zijn bemiddeling een percentage van [betrokkene 1] ontvangen. Het initiatief was van [betrokkene 1] uitgegaan.
5.7.1.4. Tijdens de behandeling van zijn zaak op 12 januari 2006 verklaarde [medeverdachte 5] dat [betrokkene 1] hem diverse keren had gevraagd of hij aan vals geld kon komen en dat hij uiteindelijk heeft gezegd dat hij ernaar zou kijken. Via [medeverdachte 1] kwam hij in contact met [medeverdachte 3] . [medeverdachte 5] heeft een proefbiljet van € 500,- aan [betrokkene 1] gegeven. [betrokkene 1] heeft het biljet in ontvangst genomen en gezegd dat hij dit naar zijn opdrachtgevers zou brengen. Na deze overdracht heeft [betrokkene 1] hem continu gebeld met vragen wanneer en hoeveel ze konden leveren. [medeverdachte 5] heeft met [betrokkene 1] de afspraak gemaakt om elkaar op vrijdag 8 april 2005 bij het tankstation te ontmoeten.
5.7.1.5. [medeverdachte 3] heeft op 9 april 2005 verklaard dat hij door [medeverdachte 1] was benaderd met de vraag of hij Bulgaren kende die in vals geld handelden. Een kennis van hem had vrienden die in vals geld handelden en via die kennis kreeg hij het telefoonnummer van [medeverdachte 4] . [medeverdachte 4] vertelde aan hem, [medeverdachte 3] , dat hij valse euro's kon leveren voor 35% van de nominale waarde. [medeverdachte 3] heeft op verzoek van [medeverdachte 5] geregeld dat [medeverdachte 4] naar Amsterdam zou komen. Bij het tankstation was [medeverdachte 4] met nog twee andere personen (hof: [verdachte] (verdachte) en [medeverdachte 6] ).
5.7.1.6. Reeds kort na zijn aanhouding op 13 september 2005 heeft [betrokkene 1] verklaard over zijn rol in deze kwestie. Op 13 september 2005 verklaarde hij dat hij [medeverdachte 5] had gevraagd een (vals) proefbiljet van € 500,- te leveren. Bij de levering deelde [medeverdachte 5] mee dat er een partij van € 80.000,- aan valse biljetten beschikbaar was. [betrokkene 1] zou tegen [medeverdachte 5] hebben gezegd dat hij mogelijk belangstelling had. [betrokkene 1] hield een slag om de arm, omdat het doorgaan van de transactie afhing van wat de CIE hiermee wilde. [betrokkene 1] had de CIE man verteld dat hij een afspraak kon maken waarbij € 80.000,- aan valse euro's aan hem geleverd kon worden. [betrokkene 1] heeft afspraken gemaakt over het tijdstip en moment van levering, waarna hij de CIE meedeelde dat de valse biljetten van de straat gehaald konden worden. De CIE ging daarmee akkoord. [betrokkene 1] zou op 7 april 2005 telefonisch contact met de CIE hebben gehad. De CIE zou volgens hem hebben gevraagd of hij voor elkaar zou kunnen krijgen dat de € 80.000,- aan valse euro's daadwerkelijk geleverd konden worden. De CIE zou dan een plan de campagne maken om in te grijpen.
[betrokkene 1] heeft tenslotte verklaard dat hij na de actie van 8 april 2005 van de CIE € 1.750,- heeft ontvangen.
5.7.1.7. De CIE-man met wie [betrokkene 1] op en vóór 8 april 2005 contact had, de zgn. runner, wordt "De Oudste" genoemd. Deze heeft in de loop van deze procedure verschillende verklaringen afgelegd en heeft volgehouden dat hij niet wist dat [betrokkene 1] een initiërende en centrale rol had gespeeld bij de levering van de valse € 500,- biljetten.
5.7.1.8. [betrokkene 1] is in 2004 en 2005 als burgerinformant in twee verschillende rayons en in meerdere zaken tegen betaling voor de CIE werkzaam geweest. Hij stond bij die dienst bekend als een initiatiefrijke, "pro-actieve" en ervaren informant. (Zie hierover de verklaringen van [betrokkene 2] , "de Oudste" en [betrokkene 1] zelf, waaronder in het bijzonder ook die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007.)
5.7.1.9. Op 6 april 2005 informeerde [betrokkene 1] zijn CIE-runner "De Oudste" tussen 14.45 en 14.50 uur telefonisch over een partij van € 80.000,- aan valse € 500,- biljetten, waarmee "iemand rond rijdt" en het feit dat hij zelf in bezit is van een vals € 500,- biljet en "een gedeelte" weet van "de identiteit".
5.7.1.10. De door "de Oudste" en [betrokkene 1] met betrekking tot het valse € 500,- biljet gegeven verklaringen lopen uiteen over de inhoud van het advies c.q. de opdracht van de runner aan de informant met betrekking tot het valse biljet, maar komen in essentie hierin overeen dat [betrokkene 1] zich zo spoedig mogelijk ("als de weerga") van het valse biljet moest ontdoen. (Zie hierover de verklaringen van [betrokkene 2] , "de Oudste" en [betrokkene 1] , waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen van het hof van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de inhoud van het CIE-journaal van 6 april 2005.)
5.7.1.11. Het CIE-journaal van 6 april 2005 bevat in zeven regels een weergave van het contact tussen runner en informant en eindigt met de woorden "Gezegd hierop terug te komen". Het bevat geen specifieke vragen, nadere afspraken of opmerkingen van de runner over het feit dat [betrokkene 1] in het bezit was van een vals € 500,- biljet, over de wijze waarop hij in het bezit daarvan was gekomen en zijn wetenschap over en/of betrokkenheid bij de partij van € 80.000,- aan valse euro's.
5.7.1.12. Over de vraag of en hoe hierop later nog is teruggekomen en over de frequentie van het contact tussen de CIE-runner en zijn informant over deze kwestie verschillen de verklaringen van beiden aanzienlijk. [betrokkene 1] verklaart dat tussen 6 april 14.50 uur en 8 april 2005 te 11.05 uur een aantal telefonische contacten tussen hen beiden hebben plaats gevonden, terwijl "de Oudste" verklaart dat er tussen hen beiden in die periode geen contact (meer) is geweest.
5.7.1.13. In strijd met de binnen de CIE geldende regels ter waarborging van een rechtmatige gang van zaken en een adequate controleerbaarheid is [betrokkene 1] met betrekking tot zijn inzet niet gerund door een koppel van twee runners, maar alleen solo door "de Oudste". (Zie wederom de verklaringen van [betrokkene 2] , "de Oudste" en [betrokkene 1] , waaronder in het bijzonder die afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de verklaring van runner 2, afgelegd bij de rechter-commissaris op 15 december 2005.)
5.7.1.14. Volgens het CIE-journaal van die dag lichtte [betrokkene 1] zijn runner op 8 april 2005 om 11.05 uur telefonisch in over een overdracht van een partij vals geld van € 80.000.- op diezelfde dag om 13.45 uur bij een tankstation bij de Zeeburgerdijk te Amsterdam, waarbij een zekere " [betrokkene 3] " en een blauwe Opel Vectra, waarin zich het valse geld zou bevinden, zouden zijn betrokken.
5.7.1.15. De verklaringen van de runner en zijn informant lopen uiteen over het tijdstip van de overdracht, in het bijzonder over het verzetten/verlaten van dat tijdstip om voldoende tijd en gelegenheid te hebben voor het treffen van politiële maatregelen rond de overdracht van de partij vals geld en het ingrijpen daarbij door de politie.
5.7.1.16. Het journaal van de runner van 8 april 2005 bevat voorts de strofe: "Op mijn vraag wat de rol van info (naar het Hof begrijpt: informant) is antwoordde hij hier geen enkele rol in te spelen", en de opmerking van informant geen enkel gevaar te duchten te hebben, gevraagd naar zijn afscherming.
5.7.1.17. Op basis van deze informatie werd door [betrokkene 2] , die de coach was van runner "de Oudste", en tevens fungerend chef van de CIE, en met wie op 8 april 2005 telefonisch voor het eerst over deze zaak is gesproken, "er op geïnvesteerd", een proces-verbaal opgemaakt en per fax verzonden aan de CIE van de afdeling Nationale Recherche Randstad Noord. (Zie wederom de verklaringen van [betrokkene 2] , "de Oudste" en [betrokkene 1] , waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de inhoud van het CIE-journaal van 8 april 2005.)
5.7.1.18. Volgens hetzelfde dag-journaal lichtte [betrokkene 1] zijn runner "de Oudste" om 14.15 uur telefonisch in - na een daaraan voorafgegaan SMS-bericht van [betrokkene 1] - dat hij gebeld werd "dat men er al 45 minuten staat en dat er niemand is, dat de kopers de zaak niet vertrouwd hebben en door zijn gereden".
5.7.1.19. Een (observatie)team van de politie, dat na het onder 5.7.1.17 genoemde proces-verbaal van [betrokkene 2] op de hoogte is gesteld van de vermoedelijke overdracht van een partij vals geld, observeerde diezelfde middag de ontmoeting bij bedoeld tankstation, waarbij [betrokkene 1] niet aanwezig was, hield de verdachten aan, doorzocht de betrokken voertuigen en nam een partij van € 59.000,- aan valse biljetten van € 500,- in beslag. (Vindplaats: Ordner "onderzoek Binchois ", de processen-verbaal onder 1.1, 2.1.1, 3.1 en 6.1.1)
5.7.1.20. Het CIE-journaal van 8 april 2005 vermeldt dat [betrokkene 1] is gevraagd naar zijn rol en afscherming in deze zaak. Voorts vermeldt dit journaal (mutatie: 11.12 uur) dat na het telefoongesprek van 14.15 uur (?) informant "kennelijk meer er bij betrokken" is dan in het eerste gesprek werd gesuggereerd, waarop evenwel niet meer is teruggekomen in het gesprek dat op de avond van 8 april 2005 tussen [betrokkene 2] , [betrokkene 1] en "de Oudste" plaatsvond. In elk geval blijkt daarvan niet uit het journaal.
5.7.1.21. [betrokkene 1] is vervolgens in de periode van april tot september 2005 ongewijzigd als informant voor de CIE werkzaam geweest, tot het moment van zijn aanhouding medio september 2005 in deze zaak op verdenking van betrokkenheid bij de handel in vals geld. (Zie hierover wederom de verklaringen van [betrokkene 2] , "de Oudste" en [betrokkene 1] , waaronder in het bijzonder die, afgelegd op de terechtzittingen in hoger beroep van 14 februari 2007 en 27 april 2007, alsmede de verklaring van runner 2, afgelegd bij de rechter-commissaris op 15 december 2005.)
5.7.1.22. Het Openbaar Ministerie heeft de verdachten en de overige procesdeelnemers, onder wie ook de rechters die over de vrijheidsbeneming van de verdachten te beslissen hadden, in dat stadium van de strafrechtelijke procedure niet ingelicht over deze aan de aanhoudingen voorafgegane, met bijstand van een burgerinformant ondernomen, opsporingsactiviteiten noch anderszins in het strafdossier verslag gedaan van de in nauw overleg tussen de runner en de informant bepaalde gedragslijn die leidde tot de onderschepping van de partij vals geld, de aanhouding van verdachte en medeverdachten en tot het daarop gevolgde strafrechtelijk onderzoek.
5.7.1.23. Pas maanden na de aanhouding van de verdachte(n) en dankzij de proceshouding van [betrokkene 1] is de in deze zaak gevolgde bijzondere opsporingsmethode bekend geworden aan (mede)verdachte(n) en hun raadslieden. De aangehouden verdachten zaten in dat stadium van de strafprocedure allemaal in voorlopige hechtenis.
(...)
5.13
Het hof dient thans de vraag te beantwoorden of de onder 5.7.1.1 tot en met 5.7.1.23 weergegeven feiten en omstandigheden raken aan de rechtmatigheid van het overheidshandelen en zo ja, welke sanctie aan dit vormverzuim verbonden dient te worden.