Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van de middelen
3.Beslissing
12 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 12 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch. De zaak betreft een verdachte die via WhatsApp berichten aan een 14-jarige jongen een plaats en tijdstip voor een ontmoeting voorstelde met de bedoeling om seks te hebben. De verdachte had druk uitgeoefend op het slachtoffer om deze afspraak te verwezenlijken. De Hoge Raad diende te beoordelen of het voorstellen van een concrete plaats en tijd voor een ontmoeting, in combinatie met de druk die de verdachte op het slachtoffer uitoefende, voldoende was om te concluderen dat de verdachte 'enige handeling heeft ondernomen gericht op het verwezenlijken van een ontmoeting' in de zin van artikel 248e van het Wetboek van Strafrecht.
De Hoge Raad oordeelde dat de middelen van cassatie niet tot cassatie konden leiden. Dit oordeel werd gegeven zonder nadere motivering, aangezien de middelen niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigde daarmee het eerdere oordeel van het Gerechtshof, dat de verdachte schuldig was aan grooming.
De uitspraak is van belang voor de interpretatie van artikel 248e Sr, dat betrekking heeft op het benaderen van minderjarigen met het oog op seksuele handelingen. De Hoge Raad benadrukte dat het handelen van de verdachte, in dit geval, voldoende was om te spreken van een poging tot grooming, wat de strafbaarheid van dergelijk gedrag onderstreept.