ECLI:NL:HR:2019:1693

Hoge Raad

Datum uitspraak
5 november 2019
Publicatiedatum
1 november 2019
Zaaknummer
18/00225
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatieberoep tegen beschikking Rechtbank Oost-Brabant inzake rechtshulp aan Belgische autoriteiten

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 5 november 2019 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, die op 2 januari 2018 werd gegeven. De zaak betreft een verzoek om rechtshulp met betrekking tot goederen en data van gegevensdragers, die aan de Belgische justitiële autoriteiten moesten worden verstrekt. Twee klagers, aangeduid als klager 1 en klager 2, hebben beroep ingesteld. Klager 1 heeft via zijn advocaat, J. Kuijper, een middel van cassatie voorgesteld, terwijl klager 2 geen middelen heeft ingediend.

De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van klager 2, omdat deze niet binnen de wettelijke termijn een schriftuur met middelen van cassatie heeft ingediend. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat klager 2 niet-ontvankelijk is in zijn beroep, aangezien hij niet heeft voldaan aan de vereisten van artikel 447, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering.

Ten aanzien van klager 1 heeft de Hoge Raad het voorgestelde middel van cassatie beoordeeld. De Hoge Raad oordeelt dat het middel niet kan leiden tot cassatie, omdat het niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft daarom het beroep van klager 1 verworpen. De beschikking is gegeven door de vice-president en twee raadsheren, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting.

Uitspraak

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer18/00225 B
Datum5 november 2019
BESCHIKKING
op de beroepen in cassatie tegen een beschikking van de Rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, van 2 januari 2018, nummers RK 17/2267 en RK 17/2269, op een vordering als bedoeld in art. 552p Sv, in de zaken
tegen
[klager 1],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
en
[klager 2],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1977,
hierna: de betrokkenen.

1.Geding in cassatie

De beroepen zijn ingesteld door de betrokkenen. Namens [klager 2] zijn geen middelen van cassatie voorgesteld. Namens [klager 1] heeft J. Kuijper, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. Deze schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal A.E. Harteveld heeft geconcludeerd tot niet-ontvankelijkverklaring van [klager 2] in het ingestelde cassatieberoep. Ten aanzien van [klager 1] strekt de conclusie tot verwerping van het beroep.

2.Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep van [klager 2]

Nu [klager 2] niet binnen de bij de wet gestelde termijn bij de Hoge Raad door een raadsman een schriftuur houdende middelen van cassatie heeft doen indienen, is niet in acht genomen het voorschrift van art. 447, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat [klager 2] in het beroep niet kan worden ontvangen.

3.Beoordeling van het namens [klager 1] voorgestelde middel

Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.

4.Beslissing

De Hoge Raad:
- verklaart [klager 2] niet-ontvankelijk in het beroep;
- verwerpt het beroep van [klager 1].
Deze beschikking is gegeven door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
5 november 2019.