Uitspraak
verblijvende te [plaats],
2.Beoordeling van het middel
3.Beslissing
18 oktober 2019.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 18 oktober 2019 uitspraak gedaan in het cassatieberoep van betrokkene, die verzocht om een machtiging tot voortgezet verblijf op basis van de Wet Bopz. De zaak betreft de vraag of de rechtbank verplicht was de officier van justitie in de gelegenheid te stellen een andere maatregel te verzoeken. De rechtbank Gelderland had eerder op 26 juni 2019 een beschikking gegeven in deze kwestie, waartegen betrokkene in cassatie is gegaan. De officier van justitie heeft geen verweerschrift ingediend in deze cassatieprocedure. De Advocaat-Generaal M.L.C.C. Lückers heeft geconcludeerd tot verwerping van het cassatieberoep. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de klachten die in het cassatiemiddel zijn aangevoerd, niet tot cassatie kunnen leiden. Dit oordeel behoeft geen nadere motivering, aangezien de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft het beroep van betrokkene dan ook verworpen.