Uitspraak
1.Geding in cassatie
2.Beoordeling van het eerste en het tweede middel
3.Beoordeling van het derde middel
4.Beoordeling van het vierde middel
5.Beslissing
5 november 2019.
Hoge Raad
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, waarin de verdachte is veroordeeld voor witwassen. De verdachte had bij aankomst op het vliegveld in Eindhoven een geldbedrag van € 37.350,- in zijn bezit, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. Dit bedrag is in beslag genomen op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had de verdachte een geldboete opgelegd ter hoogte van het in beslag genomen bedrag, maar had in zijn uitspraak niet expliciet vermeld dat het geldbedrag aan de verdachte moest worden teruggegeven.
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de bestreden uitspraak van het Hof zo moet worden begrepen dat de teruggave van het inbeslaggenomen geldbedrag aan de verdachte is gelast. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de beslissing van het Hof niet uitsluit dat het terug te geven bedrag kan worden verrekend met de opgelegde geldboete. Daarnaast heeft de Hoge Raad een klacht over overschrijding van de redelijke termijn in de cassatiefase gegrond verklaard, maar zonder rechtsgevolgen te verbinden aan deze constatering. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep verworpen, maar de uitspraak van het Hof gecorrigeerd met betrekking tot de teruggave van het geldbedrag.