ECLI:NL:HR:2019:1572
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Niet-ontvankelijkheid van het beroep in cassatie wegens overschrijding van de termijn
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 11 oktober 2019 uitspraak gedaan in het beroep in cassatie van [X] tegen de Staatssecretaris van Financiën. Het beroep was gericht tegen een uitspraak van het Gerechtshof Den Haag van 25 juni 2019, waarin het hoger beroep van belanghebbende werd behandeld. De zaak betreft een verzoek om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat het beroepschrift in cassatie niet tijdig was ingediend. De termijn voor het indienen van het beroepschrift, zoals gesteld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), eindigde op 6 augustus 2019. Het beroepschrift werd echter pas op 8 augustus 2019 ontvangen door de griffie van de Hoge Raad. Dit betekent dat het beroep niet-ontvankelijk verklaard moest worden. De Hoge Raad heeft belanghebbende de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post was bezorgd, maar de aangevoerde redenen werden niet als voldoende beschouwd. De Hoge Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep in cassatie niet-ontvankelijk verklaard.