ECLI:NL:HR:2019:1559
Hoge Raad
- Cassatie
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden over naheffingsaanslag belasting personenauto’s en motorrijwielen
In deze zaak heeft belanghebbende, [X] te [Z], beroep in cassatie ingesteld tegen de uitspraak van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 24 april 2018, nr. 16/01132. Dit hoger beroep volgde op een uitspraak van de Rechtbank Gelderland (nr. AWB 13/6587) betreffende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen die aan belanghebbende was opgelegd. De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld op basis van de door belanghebbende voorgestelde middelen. De Staatssecretaris van Financiën heeft een verweerschrift ingediend, waarop belanghebbende een conclusie van repliek heeft gegeven.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling onder andere gekeken naar de redelijke termijn van berechting en de verknochtheid van zaken, zoals eerder behandeld in rechtsoverweging 3.5.1 van het arrest van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252). De Hoge Raad oordeelt dat de door het Hof aangenomen verknochtheid aanleiding was om de redelijke termijn in de fase van bezwaar en beroep met zes maanden te verlengen. Dit had echter geen invloed op de vergoeding van immateriële schade, die door de Rechtbank was vastgesteld op € 1.500 en door het Hof in stand was gelaten.
De overige middelen van belanghebbende konden evenmin tot cassatie leiden. De Hoge Raad oordeelt dat deze middelen geen nadere motivering behoeven, aangezien ze niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling. De Hoge Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten. Uiteindelijk verklaart de Hoge Raad het beroep in cassatie ongegrond, en dit arrest is uitgesproken in het openbaar op 11 oktober 2019.